De strandgaper is een forse tweekleppige die tot twee keer toe als immigrant onze kusten heeft veroverd. Tijdens het Plioceen, zo'n 3,5 miljoen jaar geleden, verscheen de soort voor de eerste maal ten tonele als onderdeel van een immigratiegolf uit de noordelijke Stille Oceaan. Vervolgens verdween hij hier in het Vroeg-Pleistoceen (zo'n 1,8 miljoen jaar geleden), mogelijk door het verdwijnen van het favoriete ondiepe kusthabitat tijdens intensivering van opeenvolgende ijstijden. Tenslotte is de soort onbedoeld door de Vikingen weer ingevoerd rond het jaar 1300. Vandaag de dag is het een niet weg te denken inwoner van de zandige kustzone en wadden. In Amerika wordt de soort ook gegeten en de Amerikanen vinden hem lekker!
De strandgaper kan zo'n 16 cm lang worden. De kleppen hebben een ronde voorkant en een ietwat spits toelopende achterkant. Doubletten hebben aan de achterkant een smalle ruimte (ze 'gapen') om de in- en uitstroom buizen (sifons) door te laten. De buitenkant van de schelp heeft veel ietwat onregelmatig ontwikkelde groeilijnen, maar is verder glad. Het slot van de linkerklep heeft een goed ontwikkeld lepelvormig uitsteeksel, de zogenaamde chondrofoor. Levende exemplaren hebben een dunne bruinige opperhuid, maar de meeste exemplaren die we op het strand vinden zijn gebroken wit van kleur.
De strandgaper leeft ingegraven tot wel een halve meter diepte in zandige en modderige bodems in de kustzone. Het dier houdt via zijn in- en uitstroombuizen contact met het zeewater: hij voert hiermee voedsel aan en af. Strandgapers leven tot zo'n zeventig meter diepte, maar komen vooral in de bovenste tien meter veel voor. Grote schommelingen van het zoutgehalte worden goed verdragen.
De soort komt voor in de noordelijke Stille en Atlantische Oceaan. In Europa komt de soort voor van de Witte Zee in het noorden tot en met de Golf van Biskaje in het zuiden. In de Nederlandse kustzone is de soort redelijk algemeen.
De strandgaper is bekend uit Miocene afzettingen van de noordelijke Pacifische Oceaan. Tijdens het Plioceen, zo'n 3,5 miljoen jaar geleden, bereikte de soort de noordelijke Atlantische Oceaan als onderdeel van een grotere invasie. In onze omgeving heeft hij het volgehouden tot ongeveer 1,8 miljoen jaar geleden, in de tijd dat de ijstijden sterk in intensiteit toenamen. De strandgaper overleefde wel in de Stille Oceaan en aan de westkust van de Atlantische Oceaan. Vanuit deze laatste regio is hij met de Vikingen rond 1300 opnieuw in Europa ingevoerd. Vermoedelijk zijn het jonge exemplaren geweest, die in stenen en zand op de bodem van vikingschepen hebben overleefd.
In onze omgeving komt een andere strandgapersoort voor, te weten de afgeknotte strandgaper (Mya truncata, ook wel geknotte of afgeknotte gaper genoemd). Zoals de naam al aangeeft heeft deze soort een afgeknotte achterzijde. In de noordelijke Stille Oceaan, de bakermat van beide Mya-soorten, treffen we zo'n tien verschillende strandgapersoorten aan, die soms sterk op elkaar lijken. Het gebied kan dan ook worden beschouwd als een evolutionair centrum voor soorten van dit geslacht.
De strandgaper is vrij algemeen op onze stranden. Het gaat hier merendeels om schelpen jonger dan zo'n 700 jaar. In Zeeland, met name op de stranden van Walcheren en in de Oosterschelde, komen dikkere exemplaren die uit het Plioceen stammen.
- Frank Wesselingh, Naturalis
Bruyne, R. H. de, 2004. Veldgids schelpen. - KNNV, Utrecht. 224p.
Website MarLIN (gebruik zoekterm Mya arenaria)
Website Natuurinformatie.nl