De Groenlandse wenteltrap is een kleine zeeslak die tijdens het Vroeg-Pleistoceen in ons land leefde. Huisjes van deze slak zijn af en toe op de Nederlandse stranden te vinden. Ze spoelen bloot uit zeeafzettingen die voor de kust liggen. De soort is een indicator voor een vrij koud klimaat. Toen het klimaat aan het eind van het Vroeg-Pleistoceen veranderde, verdween de Groenlandse wenteltrap uit onze omgeving. Hij stierf niet uit. Tegenwoordig komt hij nog voor in de zee rond Groenland en andere noordelijke zeeën.
Het huisje van de Groenlandse wenteltrap kan zestig millimeter lang worden maar is gemiddeld niet groter dan ongeveer 35 mm. De schelp bestaat uit 11-12 windingen en zijn wit tot lichtrood van kleur. De naam wenteltrap slaat op de windingen van de schelp, die als een wenteltrap naar boven draaien. De 'treden' worden gevormd door dwarsribben, de costae. Sommige wenteltrapsoorten hebben stekels op deze ribben, maar de Groenlandse wenteltrap niet. Kenmerkend voor de schelp van de Groenlandse wenteltrap is dat er ook spiraalribben zijn. Deze lopen als dunne banden evenwijdig aan de windingen.
De Groenlandse wenteltrap leeft tegenwoordig in ijskoude Arctische zeeën, op de bodem op een diepte van ongeveer driehonderd meter. Het is een parasiet, die zich vasthecht aan een ander organisme om het op te eten. Kleine prooien worden in hun geheel opgegeten, grotere prooien gedeeltelijk; deze blijven meestal in leven. Veel Groenlandse wenteltrappen hechten zich vast op de zeeanemoon Metridium senile. Via een voedselbuis (proboscis) die hij ver buiten zijn schelp kan uitstrekken dringt de wenteltrap het lichaam van zijn slachtoffer binnen en zuigt hem gedeeltelijk leeg. Als de slak klaar is met eten, groeit het gat dat hij in zijn slachtoffer heeft gemaakt vanzelf weer dicht. Zeeanemonen die kleiner zijn dan de slak zelf kunnen helemaal worden doorgeslikt. Behalve met anemonen voeden Groenlandse wenteltrappen zich ook met koralen. Ze gebuiken hun gastheer niet alleen als voedselbron, maar ook om zichzelf te beschermen tegen belagers. Vastgehecht op een groter dier zijn ze immers relatief veilig. Wordt hij toch aangevallen, dan scheidt de wenteltrap een paarse vloeistof uit om zijn vijand af te schrikken.
Gastheren zijn ook belangrijk voor de voortplanting. Soms zetten wenteltrappen er hun eitjes op af. Ze doen dat in het voorjaar, bij voorkeur in ondiep water langs de kust. Wenteltrappen komen doorgaans uit het ei in een larvaal stadium. Ze hebben dan nog geen huisje. De wenteltraplarfjes zweven vrij als plankton rond en beginnen pas later aan de bouw van hun huisje. De Groenlandse wenteltrap is een uitzondering: de eerste paar windingen van zijn huisje worden al in het ei gevormd. Uit het ei komt dus een minislakje.
De Groenlandse wenteltrap leeft in de noordelijke Atlantische Oceaan, delen van de Noordelijke IJszee en het noordelijke deel van de Stille Oceaan. De dichtstbijzijnde populaties zijn te vinden in de wateren rond Noorwegen. In de tijd dat de soort ook in ons land voorkwam besloeg zijn leefgebied waarschijnlijk een groot gedeelte van de koudere wateren op het Noordelijk Halfrond.
De familie van de wenteltrappen is al tientallen miljoenen jaren oud. Er zijn talloze fossielen gevonden uit het Eoceen, maar de oudst bekende wenteltrap dateert uit het Jura. De Groenlandse wenteltrap leefde in Nederland tijdens het Vroeg-Pleistoceen. Nederland was toen een stuk kouder dan nu en lag voor een groot deel onder water.
De familie van de wenteltrappen telt tegenwoordig ongeveer zeshonderd soorten. Daarnaast zijn er driehonderd tot vierhonderd fossiele soorten gevonden. De taxonomische indeling is soms verwarrend. Zo is de Groenlandse wenteltrap ook bekend als Boreoscala groenlandicum. De juiste soortnaam is echter E. greenlandicum.
Huisjes van wenteltrappen zijn vrij gemakkelijk te herkennen aan de karakteristieke windingen. Ze verschillen echter vaak in detail: de een heeft net iets meer stekels of een andere kleur dan de ander. Over het algemeen onderscheiden de soorten zich van elkaar door het aantal ribben en windingen van hun schelp. In het Noordzeegebied zijn naast de Groenlandse wenteltrap fossielen gevonden van E. similis. Deze soort leefde hier in het Plioceen. Het huisje lijkt sterk op die van de Groenlandse wenteltrap. Waarschijnlijk was de E. similis een voorouder van E. greenlandicum.
Fossielen van de Groenlandse wenteltrap zijn te vinden in Zeeland, onder meer op de stranden van Cadzand, Domburg en de Kaloot bij Borssele. Daarnaast is hij ook bekend uit de Roompot, de monding van de Oosterschelde aan de zeezijde van de stormvloedkering. De nauw verwante E. similis is ook van de laatste twee vindplaatsen bekend, evenals van de Westerschelde.
- Barbera Winkelman & Frank Wesselingh, Naturalis
Beesley, P.L. G. J. B. Ross & A. Wells, 1998. Mollusca: the southern synthesis. - Csiro Australia 5: 815-816.
Gittenberger, A. & B. W. Hoeksema, 2006. Habitat preferences of 20 Indo-West Pacific wentletrap species (Gastropoda, Epitoniidae) associated with scleractinian corals. In A. Gittenberger: The evolutionary history of parasitic gastropods and their coral hosts in the Indo-Pacific: 217-243.
Kokshoorn, B., 2004. Wentletraps (Gastropoda, Epitoniidae) in The Netherlands. - Vita Malacologica 2: 63-65.
Perron, F., 1978. The habitat and feeding behavior of the wentletrap Epitonium Greenlandicum. - Malacologia 17: 63-72.
Weil, A., 1999. The Wenteltrap book: Guide to the recent Epitoniidae of the world. - Evolver, Rome. 244p.
Website Natuurinformatie.nl