Een bijzonder mooi, komvormig en wandelend mosdierkolonietje dat de zeebodems in Nederland bevolkte tijden Mioceen en Plioceen. Het gaat hier om Cupuladria cf. canariensis, een warm-gematigde tot subtropische soort die uit Nederland is verdwenen met de komst van de Pleistocene ijstijden, zo'n 2,6 miljoen jaar geleden. Hij komt vandaag de dag echter nog steeds voor in de Middellandse Zee en verder zuidelijk.
Kolonies van C. canariensis zijn komvormig. Aan de onderkant stralen er onregelmatige groefjes vanuit het midden naar de cirkelronde zijkant. Aan de buitenkant liggen de geribbelde tot spiraalwijze gerangschikte 'huisjes' die de kolonietjes een zeer fijnmazig uiterlijk geven. Een kolonie heeft een diameter van zo'n vier millimeter.
Cupuladria canariensis is gemeld op dieptes van 3,5-850 meter, maar is het talrijkst op enkele tientallen meters diepte. Anders dan bij de meeste mosdiertjes zijn deze kolonies vrijlevend. Zij vestigen zich als larfje op een zandkorrel of stukje schelp; dit substraat wordt geheel overgroeid en in de kolonie opgenomen. Deze levenswijze maakt het mogelijk op zandige bodems te leven. Vaak zijn zij daar de meest algemene mosdiertjes. Haren, waarvan ieder apart huisje van de kolonie er een heeft, maken het omdraaien van de kolonie en het 'wandelen' over de zeebodem mogelijk. De soort leeft in warm-gematigde tot subtropische wateren op stabiele zandige bodems en kan temperaturen onder 14 °C niet verdragen. De mosdiertjes in de kolonie filteren hun voedsel uit het zeewater. De diertjes zelf zitten vast in de kolonie, zoals bij koralen, maar de kolonie als geheel kan zich over het sediment voortbewegen. Cupuladria kan zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk (door fragmentatie) voortplanten.
Cupularia cf. canariensis is bekend van de Middellandse Zee en aangrenzende delen van de Atlantische Oceaan. Voorheen werd gedacht dat de soort tot in het Caribische gebied en de oostelijke Stille Oceaan voorkwam, maar het blijkt daar te gaan om sterk gelijkende andere soorten. In Mioceen en Plioceen kwam C. cf. canariensis in vrijwel alle Europese zeeën voor, vermoedelijk met uitzondering van de koud-gematigde en arctische streken.
De soort is bekend sinds het Vroeg-Mioceen, zo'n 20 miljoen jaar geleden.
Het uiterlijk en vermoedelijk ook de levenswijze van de soort is sinds het Vroeg-Mioceen niet of nauwelijks veranderd. Uit recente taxonomische revisies van het geslacht Cupuladria blijkt dat er verschillende soorten in de Atlantische Oceaan leven die sterk op elkaar lijken. Het fossiele materiaal moet nog herbewerkt worden en het is daarom niet uit te sluiten dat de fossiele soort uit de Nederlandse ondergrond in de toekomst een andere Latijnse naam zal krijgen.
Cupuladria cf. canariensis is niet zeldzaam in de Formatie van Breda en de Formatie van Oosterhout, die in grote delen van de ondergrond van Nederland voorkomen. Pliocene exemplaren zijn wel eens te vinden in het gruis van strandjes aan de Westerschelde, zoals de Kaloot. In het Mioceen van Miste bij Winterswijk komt de soort zeer algemeen voor.
- Frank Wesselingh, Naturalis
Herrera-Cubilla, A., M. H. Dick, J. Sanner & J. B. Jackson, 2006. Neogene Cupuladriidae from tropical America: Taxonomy of Recent Cupuladria from opposite sites of the Isthmus of Panama. - Journal of Paleontology 80: 245-263.
Lagaaij, W., 1963. Cupuladria canariensis (Busk) - Portrait of a bryozoan. - Palaeontology 6: 172-217.