Geologie van Nederland
is een initiatief van

Engelse albatros

Phoebastria anglica

Taxonomie

Klasse
Aves (vogels)
Orde
Procellariformes (stormvogelachtigen)
Familie
Diomedeidae (albatrossen)
Geslacht
Phoebastria
Soort
Phoebastria anglica

Karakterisering

In het Plioceen leefden albatrossen ook in het noordelijk deel van de Atlantische oceaan. Vandaag de dag zijn ze daar meer niet te vinden. De vogels leven nu uitsluitend in zuidelijke gelegen gebieden. In het Plioceen kwamen deze reusachtige vogels blijkbaar ook dicht in de buurt van de Nederlandse kust, want in Langenboom in Noord-Brabant zijn fossielen gevonden van de Engelse albatros (Phoebastria anglica).

 

Albatrossen staan bekend om hun perfecte zweeftechniek. Ze houden hun vleugels perfect stil dankzij een bijzondere constructie in het schoudergewricht, dat ze met een speciale pees op slot zetten. De spieren waarmee normaal gesproken de vleugels in een horizontale positie worden gehouden kunnen op deze manier tot rust komen. Door dit trucje staan de vleugels, zoals bij een zweefvliegtuig, gefixeerd tegen het lichaam zonder dat de vogel er moeite voor hoeft te doen. Aangezien de oceanische leefomgeving in het Plioceen niet extreem verschilde van die van nu, is het zeer waarschijnlijk dat ook de Engelse albatros deze zweeftechniek beheerste.

Beschrijving uiterlijk

De albatros van Langenboom leek qua formaat waarschijnlijk sterk op de huidige koningsalbatros (Diomedea exulans), die tot de grootste albatrossen behoort. Qua lichaamsbouw had hij echter meer gemeen met de Stellers albatros (Phoebastria albastrus). De vogel woog gemiddeld ongeveer negen kilo en mat 107-122 centimeter van snavelpunt tot staart. Een vliegend exemplaar had waarschijnlijk een spanwijdte van drie meter.

 

Een aantal uiterlijke kenmerken van nog levende albatrossen zijn perfecte aanpassingen aan het oceaanleven en daarom kunnen we aannemen dat de Engelse albatros deze kenmerken ook gehad heeft. Het betreft hier ten eerste de lange smalle vleugels. Daarnaast beschikken albatrossen over een scherpe punt aan de snavel die als een haak naar beneden wijst. Albatrossen eten voornamelijk inktvissen en vissen, die ze al dobberend uit het water plukken. Ook krabben en kreeften behoren ook tot hun dieet. Omdat de prooidieren meestal gezegend zijn met een glibberige buitenkant, bewijst de 'vishaak' aan de snavel goede diensten. De snavel bevat twee buisvormige neusgaten aan de zijkanten waarmee de albatros zijn prooien al op afstand kan ruiken.

Leefwijze

Over de leefwijze van uitgestorven dieren kan alleen gespeculeerd worden. Als er van een uitgestorven soort nog levende familie bestaat, is het echter mogelijk er iets over te zeggen, zeker als de dieren qua lichaamsbouw overeenkomen. Door naar moderne albatrossen te kijken kunnen we dus ook iets zeggen over de albatros van Langenboom.

 

Op jacht naar voedsel zal de Engelse albatros eindeloze zweeftochten over de oceaan gemaakt hebben. Het zoeken naar voedsel op een oceaan is vaak het zoeken van een speld in een hooiberg. Oceanen zijn niet alleen onnoemelijk uitgestrekt, maar zijn ook vaak erg diep. Genoeg plek om je als prooi te verstoppen dus. Als zeediereter moet een albatros dus enorme afstanden afleggen zonder uitgeput te raken, zodat hij op zoveel mogelijk plekken naar hapjes kan zoeken. Deze eindeloze zweeftochten zijn mogelijk doordat albatrossen gebruik maken van windenergie; ze kunnen in de lucht blijven zonder actief met hun vleugels te slaan. Oceaanwinden waaien net boven het wateroppervlak langzamer (de wind wordt boven de golven afgeremd) en verder boven het wateroppervlak steeds sneller. Door de golftoppen ontwikkelt de wind een opwaartse kracht. Albatrossen surfen op deze opstijgende wind en door langs de lijn van de golf mee te zweven kunnen ze continu in de lucht blijven. Meeuwen die boven de duinen langs het strand zweven doen precies hetzelfde.

 

Daarnaast maken albatrossen ook gebruik van een andere zweeftechniek: ze zweven eerste naar beneden een golfdal in en komen er weer uit dankzij hun snelheid; eenmaal bij de golftop aangeland draaien ze hun lichaam tegen de wind in. De wind wind duwt vervolgens de vogel hoog de lucht in, waarna de albatros aan een nieuwe afdaling begint. Bij windsnelheden lager dan 15 kilometer per uur hebben albatrossen een probleem. Ze moeten landen en dobberend afwachten tot de wind weer aantrekt. Van het wateroppervlak de lucht inkomen kost ze veel moeite. Al peddelend met hun poten en wapperend met hun vleugels proberen ze eerst vaart te maken totdat de wind hen uiteindelijk optilt. Deze 'startbaan' kan enorm lang zijn: er is een albatros gezien die pas na twee kilometer worstelen uiteindelijk de lucht in ging.

 

Om te broeden moesten ook de Engelse albatrossen aan land komen. Misschien nestelden ze zelfs wel op de Noord-Brabantse kust. Op het land lijken de lange vleugels een stuk minder sierlijk. Albatrossen moeten tijdens het landen en opstijgen met hun vleugels blijven slaan om af te remmen of vaart te maken. Het is een anticlimax om een gracieus vliegende albatros te zien 'crashen' tijdens de landing, maar het is geen uitzondering.

Geografische verspreiding

Kustfossielen uit Amerika, Engeland en ook uit Langenboom laten zien dat albatrossen in het Plioceen ook al zo noordelijk voorkwamen. Ze kwamen zowel in de Stille Oceaan voor als in de gehele (noordelijke en zuidelijke) Atlantische Oceaan. Fossielen zijn voornamelijk gevonden in Florida en Noord-Carolina, langs de westkust van de Atlantische oceaan, en in Suffolk in Engeland, langs de oostkust. De vondst bij Langenboom bevestigt dat de albatros vanaf de Atlantische oceaan ook onze oer-Noordzee kon bereiken.

Voorkomen in de tijd

De botten van de Engelse albatros uit Langenboom zijn omschreven als typische Plioceenfossielen. Wetenschappers baseren dit op het sediment dat aan de botten kleefde.

Evolutie

Buissnavelige vogels, waartoe de albatrossen behoren, hebben een oorsprong die teruggaat tot het Oligoceen, zo'n 30 miljoen jaar geleden, of misschien zelfs nog eerder. Vanuit deze voorouders hebben zich eerst de stormvogels ontwikkeld en vervolgens waarschijnlijk de albatrossen. De fossielen die gevonden zijn in het noordelijk halfrond overtreffen het aantal gevonden fossielen in het zuiden. De noordelijke fossielen zijn ook nog eens voornamelijk van Phoebastria afkomstig. Waarom de albatrossen van de noordelijke Atlantische Oceaan zijn uitgestorven, is niet duidelijk. Vermoedelijk heeft het sluiten an de isthmus van Panama in het Laat-Plioceen een rol gespeeld. Populaties in de noordelijke Atlantische Oceaan die uitstierven konden niet meer worden aangevuld met individuen vanuit de Stille Oceaan. Het is ook mogelijk dat de ijstijden in het Pleistoceen ervoor zorgden dat delen van het land bedekt raakten met ijs en daaarmee de broedgebieden ongeschikt werden.

Vindplaatsen in Nederland

De fossielen van de Engelse albatros in Langenboom betreffen een stuk schouderblad, het onderste bot van de poot en drie teenkootjes. Ze zijn alle gevonden door amateurpaleontologen die dagelijks met zelfgemaakte zeefinstallaties onder de modderspuit van Langenboom staan. Ze houden hun zeven in de modderstroom en wachten geduldig tot daar fossielen in blijven hangen die samen met de modder uit de nabijgelegen zandwinplas worden opgezogen Zandwinning 'De Kuilen' in Langenboom is uniek omdat bijna nergens anders in Nederland de diepe grondlagen van het Laat-Mioceen en Plioceen te bereiken zijn. Het is dan ook een favoriete plek bij fossielenjagers, die het zand doorzoeken dat van een diepte van 10-20 meter naar boven wordt gepompt. Er zijn hier zeker meer fossielen van albatrossen te verwachten. 

 

- Maartje Leenders, Naturalis

Meer informatie

»

Dyke, G.J., Nudds, R.L. & C.A. Walker 2007. The Pliocene Phoebastria (‘Diomedea') anglica: Lydekker's English fossil albatross. - Ibis 149(3): 626-631.

»

Harrison, C.J.O. & C.A. Walker 1978. The North Atlantic Albatross Diomedea anglica, a Pliocene - Lower Pleistocene Species.  

»

Wijnker, E.T.G. Miocene and Pliocene Marine Birds from Mill, The Netherlands.

Auteurs

  • Maartje Leenders

Meer vogels