Squatinidae of zee-engelen komen nog steeds op de wereld voor. Vroeger leefden ze ook in ons land, onder meer tijdens het Krijt, toen ons land bedekt was door een ondiepe en vrij warme tropische zee. De zee-engel was een veelvoorkomende bewoner van deze zee. De Latijnse naam Squatina betekent letterlijk haai-achtig. Toch lijken zee-engelen niet echt op een haai; ze lijken meer op een rog. Dat komt door hun platte lichaam en flapvormige vinnen, die een groot deel van het lichaam beslaan. Als je deze dieren van onderen bekijkt hebben ze wel wat weg van een engel, met hun breed uitwaaierende vinnen. Squatinidae zijn kraakbeenvissen, zoals alle haaien. Dat betekent dat ze een vrij zacht skelet hebben, waar na de dood al snel niets meer van over is. Daarom worden er van deze dieren alleen tanden gevonden. De belangrijkste vindplaats van zee-engelen in ons land is de Sint Pietersberg bij Maastricht, waar kalksteenlagen uit het Krijt ontsloten zijn in de ENCI-groeve.
De zee-engel werd maximaal twee meter groot. Zoals alle zee-engelen had hij een breed en afgeplat lichaam, als aanpassing aan het bodemleven. De bek zat onderop, dus dicht bij de bodem waar het dier zijn het voedsel zocht. Pas bij het staartgedeelte begon hij op een 'normale' haai te lijken. De vinnen aan weerszijden van het lichaam waren omgevormd tot brede vleugels waarmee de haai zich over de bodem voortbewoog en ook zand kon opwervelen om zich in te graven. Moderne zee-engelen hebben vijf kieuwspleten. Aangenomen mag worden dat dit ook bij S. hassei uit het Krijt het geval was. De kieuwspleten zaten gedeeltelijk op de onderzijde van de kop en gedeeltelijk op het buikoppervlak. De ogen bevonden zich aan de bovenkant van het lichaam. Achter de ogen lagen spiraculi, de gaten waardoor water langs de kieuwen stroomt.
Squatina hassei leefde waarschijnlijk vooral op de bodem van de Krijtzee en joeg vanuit een hinderlaag. Hij groef zichzelf in zand of modder in en gebruikte zijn kaken om overzwemmende prooien plotseling te grijpen. Hij at vooral krabben en kreeften en andere (plat)vissen die op de bodem leefden. Squatina hassei zwom zoals roggen, met lichtgolvende bewegingen van de vleugelvormige vinnen.
Van gevonden materiaal van S. hassei zijn de tanden duidelijk te herkennen, ook al zijn ze slechts 4-5 millimeter lang. Het grootste deel van de tand bestaat uit de wortel. De kroon is vrij kort en smal maar wordt breder bij de wortel.
De huidige zee-engelen zijn levendbarend; waarschijnlijk was dat bij S. hassei ook zo.
Gezien het grote aantal vindplaatsten, kwam de zee-engel waarschijnlijk overal in de Krijtzee voor. Er is namelijk fossiel materiaal gevonden van de Verenigde Staten tot in Kazachstan. Ook in Frankrijk, Duitsland, België en Nederland zijn veel vondsten gedaan.
Squatina hassei kwam voor tijdens het Maastrichtien en het Campanien, twee perioden in het Laat-Krijt (85-65 miljoen jaar geleden). Daarna is de soort uitgestorven. De familie Squatinidae stierf echter niet uit en telt tegenwoordig nog zestien soorten.
De oudste vertegenwoordigers van het genus Squatina zijn gevonden in afzettingen die dateren uit het Jura. Veel van deze soorten zijn later weer uitgestorven. De zestien nog levende Squatina-soorten vormen een flauwe afspiegeling van de diversiteit die het genus eens heeft gekend. Gezien de overeenkomst in lichaamsbouw veronderstellen paleontologen een nauwe verwantschap tussen zee-engelen en roggen. Het zou kunnen dat beide een gemeenschappelijke voorouder hebben.
In Nederland worden tanden van S. hassei regelmatig gevonden in de ENCI-groeve in de Sint Pietersberg bij Maastricht. Door hun geringe grootte worden de tanden alleen door oplettende verzamelaars ontdekt die met zeer fijne zeven werken of die kalksteengruis mee naar huis nemen en dit met een vergrootglas of onder de microscoop uitzoeken.
- Kevin Spits, Naturalis
Vullo, R. 2005. Selachians from the type Campanian area (Late Cretaceous), Charentes, Western France. - Elsevier 26(4): 609-632.
Website NJfossils.net
Website Zipcodezoo.com