Jaspis is een van de mooiste zwerfstenen die je in Nederland kunt vinden. Het is een halfedelsteen, meestal met een schitterende lakrode kleur en homogene structuur, die hem geschikt maken om te slijpen, te polijsten en tot sieraden te bewerken. Je zou denken dat jaspis zeldzaam is maar dat is helemaal niet het geval. Op grindhopen bij zandzuigerijen langs de Maas, Waal, Rijn en IJssel kun je er op een dag tientallen vinden. Tussen het grind kun je niet alleen rode jaspis tegenkomen maar ook gele en soms zelfs groene. Jaspis is geen gesteente maar een mineraal. Het is een soort kwarts (SiO2) dat is opgebouwd uit microscopisch kleine kristallen.
De fysische en chemische eigenschappen zoals hardheid en dichtheid zijn dezelfde als van kwarts. Kwarts is meestal kleurloos. Jaspis is meestal fel gekleurd, omdat in deze fijnkristallijne kwartssoort ook andere stoffen aanwezig zijn. De kenmerkende lakrode kleur wordt veroorzaakt door de ijzerverbinding hematiet (Fe2O3). Jaspis wordt daarom ook wel ijzerkiezel genoemd. Als jaspis groen is, is dat aan het mineraal chloriet te danken. Jaspis wordt vaak gevonden samen met andere soorten fijnkristallijne kwarts, zoals agaat, onyx gewone kwarts. Jaspis is vaak dooraderd met witte kwartsstrepen. De oorspronkelijke laag jaspis is door erosie in stukken gebroken en later weer door kwarts aan elkaar gekit.
Bij de vorming van jaspis speelt water een belangrijke rol. Jaspis wordt daarom vooral aangetroffen in hydrothermale aders (aders van warme bronnen of geisers) of in holten van vulkanisch gesteente. Kwarts kan moeilijk oplossen in water, maar het silicium dat is opgeslagen in andere mineralen, zoals veldspaten of mica's, kan wel oplossen in heet water. Dan wordt het kiezelzuur of siliciumzuur. Het water stroomt door spleten en gangen in de grond. Als het kiezelzuur niet meer in oplossing kan blijven, doordat de temperatuur te laag wordt of de concentratie kiezelzuur te hoog, gaat waterrijke kwarts neerslaan. Meestal wordt eerst een soort gel gevormd. Als er meer water verdampt, ontstaat hieruit jaspis of vuursteen.
Jaspis kan ook secundair gevormd worden. Dan vervangt het een oorspronkelijk gesteente, molecuul voor molecuul. Versteend hout is op die manier omgezet in jaspis of een andere vorm van kwarts. Een andere secundaire vorming van jaspis kan plaatsvinden in sommige organismen die skeletten maken van kiezelzuur, bijvoorbeeld sponzen, diatomeeën en radiolariën. Als ze doodgaan, kan kiezelzuur omgezet worden in een vorm van microkristallijne kwarts, zoals jaspis.
De meeste zwerfstenen van jaspis in ons land komen uit het Lahn- en Dillgebied in West-Duitsland en zijn direct uit water neergeslagen, dus primair gevormd. In het Devoon en Vroeg-Carboon was het Lahn- en Dillgebied een stuk land dat uit elkaar werd getrokken waartussen zee ontstond. Dit zogenoemde riftbekken was ook een vulkanisch centrum waar magma omhoog kwam. Het magma stolde onder water en werd basalt. De oceanische korst bestaat ook uit basalt. De situatie is te vergelijken met de mid-Atlantische rug, de noord-zuidlopende onderzeese bergketen in de Atlantische Oceaan. Heet water kon door de basalten circuleren en toen het water uitstroomde in zee, zijn hele lagen hematietijzererts en jaspis neergeslagen. Later is dit gebied in elkaar gedrukt, waardoor bergen en heuvels ontstonden die nog steeds het aanzien van het landschap bepalen. Toen rivieren het landschap langzaam afbraken, werden basalten en jaspiskiezels door de kracht van het water naar ons land gebracht.
Speelt water bij het ontstaan van jaspis een grote rol, ook bij het transport van het mineraal is dat het geval. In de Duitse middelgebergten zorgden erosie en verwering ervoor dat stenen afbrokkelden. Ze werden meegevoerd met beken en rivieren en kwamen in de Rijn terecht. Tijdens het transport rolden jaspis en andere stenen over de bodem van de rivier en werden ze afgerond. Dit afrondingsproces heeft zich vooral in de eerste tientallen kilometers van de bovenstroom afgespeeld. Daar is het verval en dus de stroomsnelheid immers het grootst. Grote hoeveelheden stenen waren gedwongen om zich door een relatief nauwe rivierbedding te persen. Dicht opeengepakt botsten ze voortdurend en slepen ze af. Tijdens het transport naar ons land zijn de stenen nauwelijks verder afgerond. We treffen de stenen dus in onze ondergrond aan in ongeveer dezelfde toestand als in het oorsprongsgebied, honderden kilometers stroomopwaarts. Wel kom je bij ons ook veel kleine jaspiskiezels tegen. Deze lichtere stenen zijn door de rivier tot ver van het oorsprongsgebied getransporteerd. Waar ze vandaan komen vind je vooral grote brokken.
In het Vroeg-Pleistoceen stroomde de Rijn nog niet waar hij nu stroomt. Toen brachten de Wezer en de Elbe uit Midden- en Oost-Duitsland zand en grind mee. Deze afzettingen liggen nu wat dieper in de ondergrond, maar ook daarin worden jaspiszwerfstenen gevonden.
Ook werd jaspis in de prehistorie - net als vuursteen - gebruikt om werktuigen van te maken zoals schrapers en pijlpunten. Oermensen hadden al door dat jaspis een fijnkristallijne structuur en homogene samenstelling heeft: van deze eigenschappen maakten ze dankbaar gebruik om van een jaspissteen vlijmscherpe afslagen te slaan.
Dud'a, R., L. Rejl, N. Nieland-Weits & A. Smink, 1993. Grote mineralen encyclcopedie. - Rebo Productions, Lisse. 520p.
Faure, G., 1992. Principles and aplications of geochemistry: a comprehensive textbook for geology students. - Macmillan Pub. Co., New York (USA). 626p.
Hellinga, W. T., 1980. Elseviers Zwerfstenengids. - Elsevier, Amsterdam. 246p.
Straaten, R. v.d., 2007. Oölitische jaspis aan de IJssel-Grondboor & Hamer, 61:101-107.PDF