Het geslacht Mimomys is belangrijk voor de stratigrafie van het Laat Plioceen/Vroeg Pleistoceen. Alle knaagdierzones die door Fejfar et al. (1998) worden onderscheiden, worden naar één of twee soorten uit dit geslacht vernoemd. In jongere aardlagen worden de directe nakomelingen van Mimomys, de woelrat Arvicola, gebruikt voor stratigrafische doeleinden. Deze overgang is goed gedocumenteerd. De jongste Mimomys, M. savini en de oudste Arvicola, A. cantiana, verschillen alleen in het ontbreken van wortels in de laatstgenoemde soort.
Eén van de kenmerken van Mimomys is de frequente aanwezigheid van een eilandje van tandglazuur op de voorlob van de m1 en de achterlob van de M3. Dit Mimomys eiland ontstaat uit inbochtingen van het tandglazuur en is alleen te zien in bepaalde stadia van afslijting. Een ander kenmerk is de aanwezigheid van wortels. Het geslacht kent vele soorten en het laatste woord over de taxonomie van Mimomys is nog zeker niet gezegd. De precieze afscheiding van het geslacht en het onderscheiden van subgenera verschillen dan ook van auteur tot auteur.
De kiezen van de verschillende Mimomyssoorten zijn vrij groot. Dit heeft er waarschijnlijk toe bijgedragen, dat ze veelvuldig zijn gevonden in verschillende boringen.
De oudste Mimomys van ons land is waarschijnlijk M. cf. polonicus, die op meer dan 200 m diepte gevonden is bij de Meern (Utrecht) (van Kolfschoten, 1990c). Pollenanalyses van de sedimenten uit de boring plaatsen de kies net onder de grens tussen Praetiglien en Tiglien (Zagwijn, 1974). In het Tiglien wordt M. polonicus opgevolgd door M. pliocaenicus. Deze grote woelmuis is gevonden in de Oosterschelde (van Veen, 1998), in de groeve Maalbeek bij Belfeld (Westerhoff et al., 1998), en in Tegelen (Tesakov, 1998). Daarnaast is de soort bekend uit tal van boringen (Schreuder, 1943).
Mimomys pliocaenicus is zeker niet de enige Mimomyssoort uit het Tiglien. In Tegelen worden nog twee kleinere soorten onderscheiden, M. tigliensis en M. reidi (Tesakov, 1998). De twee soorten verschillen vooral in de ontwikkeling van het cement, dat bij M. tigliensis veel rijker aanwezig is dan bij M. reidi. Omdat de hoeveelheid cement echter in de loop van het leven toeneemt, zijn de twee soorten soms lastig te onderscheiden. M. tigliensis is behalve uit Tegelen ook bekend uit de Oosterschelde (van Veen, 1998), van de Maasvlakte (van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1999) en uit verschillende niveaus van de Zuurlandboring, welke laatste oorspronkelijk onder de naam M. blanci gepubliceerd werden (van Kolfschoten & van der Meulen, 1986, van Kolfschoten 1990c). De Maasvlakte en de Zuurlandboring leverden ook fossielen van M. reidi. Verder is deze soort nog gevonden in de groeve Maalbeek (Westerhoff et al., 1998) en in boringen bij 's Gravendeel en Breda (Scheuder, 1943). Overigens trof Tesakov (1998) in Tegelen ook nog één M3 aan van een soort die tot dan toe in Mimomys geplaatst werd, maar volgens hem in een apart genus geplaatst dient te worden. Deze Pitymimomys pitymimoides is behalve uit Tegelen ook bekend uit één van de diepere niveaus uit de Zuurlandboring (van Kolfschoten, 1990c).
In het Tiglien van de Zuurlandboring is Mimomyssoort gevonden, die tot dusver alleen van deze plek bekend is. De soort wordt gekenmerkt door een zeer sterke 'Mimomysrichel', een uitstulping langs één van de voorste prisma's van de m1. Ter ere van Leen Hordijk, die de boringen bij Zuurland geplaatst heeft, werd deze soort M. hordijki genoemd. Een boring bij Asperen leverde uit Tiglien afzettingen een m1 van M. altenburgensis op. Verder is deze soort niet in ons land gevonden.
De volgende soort in de hoofdlijn van Mimomys is M. savini. Fejfar et al. (1998) onderscheiden twee zones, gebaseerd op het al dan niet samen voorkomen van deze soort met M. pusillus. Zowel M. savini als M. pusillus zijn in ons land vooral van boringen bekend (Schreuder, 1943; van Kolfschoten & van der Meulen, 1986). De enige uitzonderingen zijn de vondsten van M. savini uit Bavel (van Kolfschoten, 1990d) en op de Maasvlakte (van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1999).