Het geslacht Microtus kent een enorme verbreiding. De ca. 50 soorten zijn verspreid over Europa, Azië en Noord-Amerika. In Nederland komen vandaag de dag vier soorten voor: de veldmuis M. arvalis, de aardmuis M. agrestis, de ondergrondse woelmuis M. subterraneus en de Noorse woelmuis M. oeconomus. De kiezen van Microtus zijn altijd ongeworteld en hebben cement. De m1 heeft vijf prisma's achter de voorlob. Bij primitieve vormen heeft deze kies slechts drie prisma's. Deze soorten worden ondergebracht in het subgenus Allophaiomys. Door insnoering van de voorlob ontstaan in de loop van de evolutie de twee extra prisma's die we bij recente soorten zien. Doordat dit in verschillende lijnen gebeurt, is Allophaiomys dus niet een natuurlijke groep, maar een evolutiestadium binnen Microtus. Vandaar ook dat het niet meer, zoals vroeger gebruikelijk was, als een apart geslacht wordt gezien. Dergelijke primitieve Microtus verschijnen na het Tiglien in de Mimomys savini fauna's en kunnen dus heel goed voor de biostratigrafie gebruikt worden.
Om Microtus (Allophaiomys) te kunnen onderscheiden moet men dus een m1 gevonden hebben. Dergelijke kiezen zijn in ieder geval gevonden in de boringen bij Brielle (van der Meulen & Zagwijn, 1974), bij Veghel (van Kolfschoten, 1990c) en Bergambacht (Schreuder, 1943c). Van Kolfschoten (1990c) noemt ook de aanwezigheid van Microtus (Allophaiomys) in de Zuurlandboring in het traject tussen de 43,75 en 64 m. Aangezien hij daarbij vergelijkingen trekt met de eerder genoemde vondsten, lijken ook deze determinaties op m1 gebaseerd te zijn. Vooralsnog is het materiaal van de Zuurlandboring echter onbeschreven.
In Bavel is een Microtus m2 gevonden, die opvalt door zijn grootte. Een hele grote Microtus is ook gevonden in de boring van Bergambacht (van Kolfschoten, 1990c). Van Kolfschoten (1990b) suggereert een mogelijk verband met een grote Microtus (Allophaiomys) soort die gevonden is in het Vroeg Pleistoceen van Zuid Griekenland. Echter, zonder de karakteristieke m1 kan de verwantschap en het evolutionaire stadium van de grote Microtussoort niet nader bepaald worden.
Naast de grote Microtus zijn in Bavel ook resten van de veldmuis Microtus arvalis gevonden (van Kolfschoten, 1990b). Dit is een opvallend vroeg voorkomen van deze soort. Slechts twee elementen zijn gevonden, een m1 en een M2, maar dat zijn precies de elementen die nodig zijn om de soort uit Bavel met zekerheid als veldmuis te determineren. Microtus arvalis en de aardmuis Microtus agrestis verschillen namelijk alleen in de aanwezigheid van een extra prismaatje aan de M2 van de laatstgenoemde soort. Overigens is ook in de Zuurlandboring, net als in Bavel, Microtus arvalis gevonden in hetzelfde niveau als Mimomys savini op een diepte van 27-37 m (van Kolfschoten, 1990c). Daar is in datzelfde niveau Microtus gregaloides gevonden, een uitgestorven soort uit het Vroeg Pleistoceen.
De overige vondsten van Microtus arvalis zijn jonger. Veldmuisfossielen zijn met zekerheid gevonden in Belvédère 2 en 3 (van Kolfschoten, 1985), in de groeve Fransche Kamp bij Wageningen (van Kolfschoten, 1990a) en op de Maasvlakte. Die laatste vondst is van Holocene ouderdom (van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1999). De aardmuis M. agrestis is met zekerheid bekend uit Belvédère 4, Fransche Kamp, de groeve Leccius de Ridder bij Rhenen (van Kolfschoten, 1990a) en van de Maasvlakte, waar het ook hier een Holocene vondst betreft. Vanwege de geringe verschillen in het gebit tussen de twee soorten, is het goed mogelijk dat overal waar vondsten als veldmuis zijn gedetermineerd ook de aardmuis voorkomt en visa versa. Vandaag de dag hebben de twee soorten nog altijd een goeddeels overlappend areaal.
De andere twee soorten die nog recent in Nederland gevonden worden, de ondergrondse woelmuis Microtus subterraneus en de Noorse woelmuis M. oeconomus, zijn ook fossiel bekend. Van Kolfschoten (1985) beschreef Pitymys [= Microtus] cf. subterraneus uit de fauna van Belvédère 4. Vandaag de dag komt deze soort in ons land alleen ten zuiden van de grote rivieren voor. Het kan echter niet een echt warmteminnende soort genoemd worden, aangezien hij niet voorkomt in het Mediterrane gebied. M. oeconomus heeft juist een meer noordelijke verspreiding. Het areaal van deze soort is sterk verbrokkeld. Hij komt onder andere voor in Noorwegen, het noorden van Scandinavië en in delen van Duitsland en Polen. Fossielen van deze soort zijn gevonden in het Saalien van Belvédère 3 en 4, en in het Weichselien van Belvédère 5. Vondsten uit de Zuurlandboring en de Maasvlakte stammen uit het Holoceen. Daarnaast is echter ook Vroeg Pleistoceen materiaal van de Noorse woelmuis gevonden in boringen bij Velsen en Noordbergum. Net als M. oeconomus is M. gregalis een soort die vandaag de dag vooral in koude streken leeft. Het areaal omvat grote delen van Siberië en Mongolië. In het Pleistoceen kwam deze woelmuis ook hier voor, getuige de vondsten uit Belvédère 3 en Belvédère 5 (van Kolfschoten, 1985).