De Europese das is een zwaar gebouwd dier met korte (graaf-) poten en een lange snuit. Deze bewoner van loofhoutbossen houdt een winterrust en leeft vaak in gezelschappen. Dassenburchten kennen een gecompliceerde holenbouw. De das is een alleseter; wormen, vogels, zoogdieren, eieren, insecten, met daarnaast schimmels en bessen. Dit blijkt dan ook duidelijk uit het gebit. De kiezen zijn knobbelig tot puntig. De m1 is lang en fors, de M1 is naar verhouding zeer groot en knobbelig.
Meles meles wordt in de literatuur vermeld vanaf het Midden Pleistoceen tot recent. Fossielen zijn onder andere gevonden in Duitse en Franse vindplaatsen als Heppenloch, Lunel-Viel, Breitenberg, Achenheim en Montmaurin (Lups & Wandeler, 1993) en zijn ook bekend van de Laat Pleistocene Oostenrijkse vindplaats Schusterlucke (Nagel, pers. comm.). Fossielen van Meles uit het Boven Plioceen en Onder Pleistoceen vinden we terug onder allerlei verschillende namen, te weten M. atavus, M. thorali, M. thorali spelaeus, M. hollizeri en M. dimitrius. Wolsan (2001) wijst erop, dat er binnen de huidige das een grote morfologische variabiliteit is en dat al de bovengenoemde soorten binnen de variatie van de huidige das vallen. Omdat er nog een discussie gaande is of anakuma gezien moet worden als een ondersoort, dan wel een aparte soort, kiest hij ervoor om deze namen nog niet te synonymiseren. Als we er echter van uit gaan dat alle recente dassen tot een en dezelfde soort behoren, dan moeten ook alle oudere vondsten tot Meles meles gerekend worden.