ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Hyaena brevirostris Aymard, 1846

Kortsnuithyena

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Carnivora
Familie
Hyaenidae
Geslacht
Hyaena
Soort
Hyaena brevirostris Aymard, 1846

Voorkomen

Kortsnuithyena.

In 1994 werden de heren Bosscha Erdbrink en Van Bree benaderd door de schipper K.W. Tanis. Deze had in zijn verzameling Noordzeefossielen een fragment van een bovenkaak (nr. 031), met daarin een hoektand en de wortels van de laatste snijtand en de voorste premolaar. Het zwaar gemineraliseerde fossiel was al in 1983 opgvist ten westen van de Bruine Bank, in het zuidelijk gedeelte van de Noordzee. De exacte positie waar het fragment boven water is gekomen is helaas niet bekend, maar de fossilisatiegraad is vergelijkbaar met de fossielen uit het Deep Water Channel, dat in die omgeving ligt.


Bosscha Erdbrink en Van Bree (1995) maakten een uitgebreide vergelijking van het Noordzeefossiel met allerlei roofdieren. Op morfologische gronden kwamen zij tot de conclusie dat het had toebehoord aan een hyena. Gezien de enorme afmetingen van het bovenkaaksfragment kwam maar één hyenasoort in aanmerking, de Vroeg en Midden Pleistocene kortsnuithyena, Hyaena brevirostris. Dit versterkt het vermoeden dat het fossiel uit het Deep Water Channel zou zijn opgevist, waar oudere lagen op de zeebodem dagzomen.

Bijzonderheden

Net als bij Hyaena perrieri, is het aan het werk van Werdelin en Solounias (1991) te danken dat we een goed beeld kunnen krijgen van de verbreiding in tijd en ruimte van de kortsnuithyena Hyaena brevirostris. Want ook hier werd dat beeld vertroebeld door de vele synoniemen waaronder materiaal beschreven was, zoals Hyaena sinensis, H. felina, H. sivalensis, H. robusta, H. bathygnatha, enzovoort Toch stellen Werdelin en Solounias dat "deze wijdverbreide en karakteristieke soort niet zo goed bekend is als je zou verwachten. Echter, door zijn extreme kenmerken, is hij eenvoudig te onderscheiden van andere hyena-achtigen." Met die extreme kenmerken doelen de auteurs op de enorme grootte van het dier. Met een schouderhoogte was zo'n 90 cm een een kop-romplengte van zo'n 150 cm had Hyaena brevirostris de grootte van een leeuw.

 

Afgezien van de grootte zijn er sterke gelijkenissen met de hyena van Perrier. Kurtén (1968) meende dat de soorten nauw verwant zijn en dat Hyaena brevirostris ontstond als een zijtak van H. perrieri uit een lokale populatie ergens buiten Europa. Dat wel degelijk verwarring tussen de twee soorten mogelijk is, blijkt wel uit de verschillende determinaties voor de hyena van Petralona (Griekenland), die door Werdelin en Solounias (1991) gerangschikt werd onder H. brevirostris, maar door Kurten en Poulianis (1981) en Turner (1995) onder H. perrieri. Desalniettemin plaatsen Werdelin en Solounias (1991) de soorten in verschillende genera, Pliocrocuta perrieri en Pachycrocuta brevirostris.


Net als Hyaena perrieri had H. brevirostris een grote geografische verspreiding. Zo is de soort bekend uit de Choukoutien grot (China) en van Sangiran (Indonesië), vindplaatsen die met name bekend staan door hun fossielen van Homo erectus. Hij is ook gevonden in de Siwaliks (Pakistan). Belangrijke Europese vindplaatsen zijn de Cromer Forest Bed (Engeland), Incarcal (Spanje, Galobart et al., 2003a), Süssenborn en Untermassfeld (Duitsland). Met name van deze laatste vindplaats weten we veel over de anatomie van de soort. Er zijn behalve veel skeletresten ook volledige gebitten van alle leeftijdsklassen van minstens achttien individuen gevonden (Turner, 2001). De hyena heeft in deze Vroeg Pleistocene vindplaats ook zijn sporen nagelaten in de vorm van ongeveer honderd coprolieten en de karakteristieke knaagsporen aan botten (Kahlke & Mania, 1994).


Omdat in oude faunalijsten van de Italiaanse Olivola serie Hyaena brevirostris en H. perrieri naast elkaar voorkomen (Azzaroli, 1983), leek het erop dat H. brevirostris geen directe afstammeling kon zijn van H. perrieri, tenzij hier sprake was van lokale evolutie buiten Europa, zoals voorgesteld door Kurtén (1968). Inmiddels gaat men er echter vanuit dat de twee soorten niet naast elkaar voorkwamen (Turner, 1995; Alberdi et al., 1998). Hierdoor is een parallel te trekken met andere Vroeg en Midden Pleistocene roofdieren, waarbinnen een algemene trend naar een grotere lichaamsbouw te vervolgen is, zoals de wolven (Canis etruscus- C. mosbachensis), katachtigen (Panthera gombaszoegensis, O'Regan & Turner, in druk) en de beer Ursus etruscus. Daarbij valt op dat dan weer wel, dan weer niet gekozen wordt om een evolutionaire lijn in soorten op te breken. Het lijkt een goede werkhypothese dat ook de hyena's deze trend volgen. Het is dan ook de vraag of het heroptreden van H. perrieri in het Midden Pleistoceen niets anders is dan een afname in grootte binnen een evolutionaire lijn, op het moment dat de omstandigheden minder gunstig waren. In ieder geval verdwenen deze hyena's aan het eind van het Cromerien. Mogelijk speelde competitie met Crocuta crocuta daarbij een rol.

Referenties

  • Alberdi, M.T., L. Caloi & M.R. Palombo 1998 Large mammal associations from the Early Pleistocene: Italy and Spain. .- in: Th. van Kolfschoten & P.L. Gibbard (eds) The Dawn of the Quaternary. Proceedings of the SEQS-EuroMam symposium 1996. Mededelingen Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO 60: 521-532.
  • Azzaroli, A. 1983 Quaternary mammals and the "end Villafranchian" dispersal event - a turning point in the history of Eurasia. - Palaeogeography, Palaeclimatology, Palaeoecology 44: 117-139.
  • Bosscha Erdbrink, D.P. & P.J.H. van Bree 1995 Hyaena brevirostris, a curious fragment from the bottom of the North Sea.- Beaufortia 45 (7): 105-114.
  • Kahlke, R.D. & D. Mania 1994 Komplexe Interglazialfundstellen Thüringens (Exkursion B2).- Altenburger Naturwissenschaftliche Forschungen 7: 357-377.
  • Kurtén, B. 1968 Pleistocene Mammals of Europe.- The world Naturalist: 1-317. Weidenfeld and Nicolson, London.
  • Kurtén, B. & A.N. Poulianis 1981 Fossil Carnivora of Petralona Cave: status of 1980. - Anthropos 8: 9-56.
  • O'Regan, H.J. & A. Turner 2004 Biostratigraphic and palaeoecological implications of new fossil felid material from the Plio-Pleistocene site of Tegelen, The Netherlands. - Palaeontology
  • Turner, A. 1995 The Villafranchian large carnivore guild: geographic distribution and structural evolution. - Il. Quaternario 8 (2): 349-356.
  • Werdelin, L. & N. Solounias 1991 The Hyaenidae: taxonomy, systematics and evolution.- Fossils and Strata, 30: 1-104.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen