ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Gewone mol uit het Pleistoceen

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Insectivora
Familie
Talpidae
Soort 1
Talpa minor (Freudenberg, 1914)
Soort 2
Talpa europaea Linnaeus, 1758
Gewone mol.

Mollen nemen binnen de kleine zoogdierpaleontologie een bijzondere positie in. Normaal gesproken wordt er weinig aandacht besteed aan de botjes van kleine zoogdieren. Terwijl kiezen uiterst karakteristiek zijn, lijken de postcraniale elementen zo sterk op elkaar, dat paleontologen er niet of nauwelijks aandacht aan besteden. Dat ligt echter anders bij mollen. Hun gravende levenswijze is duidelijk aan de vorm van het skelet af te lezen. Met name het opperarmbeen is zeer sterk ontwikkeld. Dit stevige, gedrongen botje wordt regelmatig fossiel teruggevonden en humeri spelen dan ook een belangrijke rol in de studie van fossiele mollen.

 

Ooit waren mollen de meest diverse familie binnen de insecteneters. Maar sinds het Vroeg Mioceen zijn ze een steeds minder belangrijke rol in fauna's gaan spelen. In het Pleistoceen van West Europa vinden we, naast de eerder genoemde watermollen, alleen vertegenwoordigers van het geslacht Talpa, waartoe ook de recente mol uit Nederland behoort.


Wormen vormen het belangrijkste bestanddeel van het voedsel van de gewone mol Talpa europaea. Het gebit is duidelijk aangepast aan dit relatief taaie eten. De buitenste knobbels van de bovenkaakskiezen vormen een W-vormig mes, terwijl ook op de onderkaakskiezen scherpe richels ontwikkeld zijn. De vondsten van Pleistocene mollen in Europa vallen uiteen in drie groottecategorieën. Er zijn kleine mollen, die veelal met de naam Talpa minor Freudenberg, 1914 worden aangeduid. De fossielen die qua grootte overeenkomen met de recente gewone mol, worden dan wel met de naam T. fossilis Petenyi, 1864, dan wel als T. europaea Linnaeus, 1758 aangeduid. Daarnaast is nog een hele grote soort bekend, T. episcopalis Kormos, 1930, die overigens in tegenstelling tot de eerste twee groepen niet in Nederland is aangetroffen.

De recente Talpa-soorten van Europa vallen ook in drie groottes uiteen. In Spanje en Italië vinden we de kleine blindmollen, respectievelijk T. occidentalis Cabrera, 1907 en T. caeca Savi, 1822, door heel Europa heen de middelgrote T. europaea en in Italië en de Balkan de grote T. romana Thomas, 1902 en T. stankovici Martino & Martino, 1931. Het is dan ook een aantrekkelijke gedachte dat de verschillende groottecategorieën in de fossiele soorten iets te maken hebben met de recente soorten. Met name in de Franstalige literatuur is nogal eens gesuggereerd, dat T. minor hetzij een voorouder, hetzij dezelfde soort zou zijn als de recente blindmollen (Chaline, 1972; Clot et al., 1976). Deze gedachte werd echter verworpen door Van Cleef-Roders & van den Hoek Ostende (2001). Zij beschreven het gebit van de Spaans blindmol T. occidentalis. Alhoewel deze soort in zijn geheel kleiner is dan T. europaea, zijn de gebitselementen van vergelijkbare grootte. De humeri zijn wel kleiner dan die van de gewone mol. Van Cleef-Roders & van den Hoek Ostende suggereerden ook dat T. fossilis feitelijk de gewone mol T. europaea is.

 

Talpa minor is in ons land gevonden in Tegelen (Roders, 1987) en in de Zuurlandboring (Reumer & Hordijk, 1999). Het is opvallend dat T. minor de enige Talpa-soort in Tegelen is, aangezien in vindplaatsen van vergelijkbare ouderdom elders in Europa de soort veelal samen met een middelgrote soort voorkomt. Mogelijk heeft dit een ecologische oorzaak. In de boring van Zuurland wordt T. minor zowel aangetroffen niveaus die Reumer en Hordijk correleren met het Tiglien, als uit het Cromerien. Dit is niet verwonderlijk, omdat we uit Duitse en Oostenrijkse vindplaatsen weten dat het stratigrafische bereik van de soort doorloopt tot in het Holsteinien. In tegenstelling tot in Tegelen, wordt in het Tiglien van de Zuurlandboring T. minor wel samen met T. europaea aangetroffen. Behalve in deze boring, is de laatstgenoemde soort ook gevonden in de groeve Belvédère bij Maastricht (van Kolfschoten, 1985), bij Rhenen (Leccius de Ridder)(van Kolfschoten, 1981), op de Maasvlakte (van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1999) en in boringen bij Gouda en 's Gravendeel (Schreuder, 1943a). Het gaat daarbij om laat Midden Pleistocene en Laat Pleistocene vondsten. Overigens is het met name bij de Weichselien vondsten niet uit te sluiten dat het hier om een andere soort dan Talpa europaea gaat.

 

Uit Duitse vindplaatsen zijn fossielen van een grote Talpa-soort bekend (Storch, 1974) die volgens Niethammer (1990) wel eens toe zouden kunnen behoren aan de Siberische mol T. altaica Nikolsky, 1883. Deze mogelijkheid is nooit verder onderzocht, deze soort uit het noorden van Siberië zou logischerwijs beter zijn aangepast aan het koude klimaat van de laatste ijstijd dan de huidige gewone mol.

Referenties

  • Chaline, J. 1972 Les rongeurs du Pleistocène moyen et supérieur de France. (Systématique, biostratigraphie, paléoclimatologie). - Cahiers de Paléontologie, CNRS, Paris: 1-410.
  • Cleef van-Roders, J.T. & L.W. van den Hoek Ostende 2001 Dental morphology of Talpa europaea and Talpa occidentalis (Mammalia: Insectivora) with a discussion of fossil Talpa in the Pleistocene of Europe. Zoologische Mededelingen 75 (2): 51-68.
  • Clot, A., J. Chaline, E. Heintz, D. Jammot, C. Mourer-Chauvire & J.C. Rage 1976 Montoussé 5 (Hautes-Pyrénées), un nouveau remplissage de fissure à faune de vertébrés du Pleistocène inférieur. - Géobios 9 (4): 511-514.
  • Kolfschoten, T. van 1981 On the Holsteinian? and Saalian mammal fauna from the ice-pushed ridge near Rhenen ( The Netherlands).- Mededelingen Rijks Geologische Dienst 35: 223-251.
  • Kolfschoten, T. van 1985 The Middle Pleistocene (Saalian) and Late Pleistocene (Weichselian) mammal faunas from Maas-tricht-Belvédère (Southern Limburg, The Netherlands).- Mededelingen Rijks Geologische Dienst 39 (1): 45-74.
  • Kolfschoten, T. van & Y. Vervoort-Kerkhoff 1999 The Pleistocene and Holocene mammalian assemblages from the Maasvlakte near Rotterdam (the Netherlands), with special reference to the Ovibovini Soergelia minor and Praeovibos cf. priscus. - in: Reumer, J.W.F. & J. de Vos (eds.) Elephants have a snorkel! Papers in honour of Paul Y. Sondaar. Deinsea 7: 369-382.
  • Niethammer, J. 1990 Talpa. In: Niethammer, J. & F. Krapp (eds.) Handbuch der Säugetiere Europas. Bd. 3 . Insektenfresser-Insectivora, Herrentiere-Primates. Wiesbaden: 93-161.
  • Reumer, J.W.F. & L.W. Hordijk 1999 Pleistocene Insectivora (Mammalia) from the Zuurland boreholes near Rotterdam, The Netherlands. In: J.W.F. Reumer & J. de Vos (eds.) Elephants have a snorkel! Papers in honour of Paul Y. Sondaar. - Deinsea 7: 253-281.
  • Roders, J.T. 1987 Een vergelijking van twee recente populaties van Talpa europaea uit Nederland en de beschrijving van een Talpa-soort uit Tegelen. - Ongepubliceerde scriptie Instituut voor Aardwetenschappen, Universiteit Utrecht: 209 pp.
  • Schreuder, A. 1943 Fossil voles and other mammals (Desmana, Talpa, Equus, etc.) out of well-borings in the Netherlands.- Verhandelingen van het Geologisch-Mijnbouwkundig Genootschap voor Nederland en de Kolonien, Geologische Serie 13: 399-434.
  • Storch, G. 1974 Zur Pleistozän-Holozän-Grenze in der Kleinsäugerfauna Süddeutschlands. - Zeitschrift Säugetierkunde 39: 89-97.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen