Watermollen of Desmaninae zijn een subfamilie van de mollen. Vandaag de dag leven er nog twee soorten, de Pyreneese desman Galemys pyrenaicus (Geoffroy, 1811) and de Russische desman Desmana moschata (Linnaeus, 1758). Deze diertjes leven respectievelijk in de Pyreneeën en in het stroomgebied van de Don en Wolga. Zoals de naam al zegt, houden watermollen er een semi-aquatische levenswijze op na. Hun fossielen kunnen dan ook worden gebruikt als indicatoren van een betrekkelijk vochtige omgeving. De kiezen van watermollen zijn goed te onderscheiden van die van de gewone mol. Ze zijn groter en veel robuuster gebouwd. De bovenkaakskiezen hebben ten opzichte van de gewone mol twee extra knobbeltjes en de grote knobbels aan de wangzijde zijn van elkaar gescheiden door een dal.
Waar de watermollen vandaag de dag een betrekkelijk klein leefgebied hebben, met twee gescheiden arealen, was hun verspreiding in het verleden veel groter. Ook was het gebruikelijk dat in een gebied twee verschillende watermollen samen voorkwamen. Er zijn twee monografieën over de fossielen van desmans gepubliceerd, beide van de hand van Nederlandse paleontologen.
Schreuder (1940) was de eerste die zich over de subfamilie boog. In haar werk gaf zij de eerste beschrijving van de watermollen van Tegelen. Rümke (1985) gaf een revisie van de Desmaninae, waarbij ze uiteraard veel meer materiaal tot haar beschikking had dan Schreuder. Rümke concentreerde zich op de Tertiaire vertegenwoordigers van de subfamilie. De taxonomie van de Midden en Laat Pleistocene watermollen werd echter niet uitgewerkt, vooral omdat uit die periode vindplaatsen met voldoende materiaal ontbreken. Tegelen, dat sinds de tijd van Schreuder een schat aan nieuw materiaal had opgeleverd, was één van de jongste vindplaatsen waarvan Rümke nog watermollen beschreef.
In Tegelen zijn beide recent levende geslachten vertegenwoordigd. De grote desman uit Tegelen is Desmana thermalis Kormos, 1930. Schreuder (1940) had deze watermol oorspronkelijk als een aparte ondersoort in D. thermalis ondergebracht, maar vermeld hem later (1945) als aparte soort. In de oude literatuur komen we de grote watermol uit Tegelen dan ook wel tegen onder de naam D. tegelensis Schreuder, 1940. De kleinere desman uit Tegelen heet Galemys kormosi Schreuder, 1940.
De beide desmans uit Tegelen zijn ook van andere vindplaatsen in ons land bekend. Een snijtand van Galemys kormosi is opgevist uit de Oosterschelde (van Veen, 1998). De Zuurlandboring leverde betrekkelijk veel materiaal van deze kleine desman op. Daarbij valt op dat de kiezen in Tegelen over het algemeen iets kleiner zijn, maar vergelijking met buitenlandse vindplaatsen leert dat dit waarschijnlijk een populatie was met vrij kleine dieren (Reumer & Hordijk, 1999). Ook op de Maasvlakte is Galemys aangetroffen, maar deze vondst is niet tot op soort gedetermineerd. Van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff (1999) plaatsen Galemys sp. in hun fauna I, die soorten van een Vroeg tot Midden Pleistocene ouderdom bevat. Volgens Reumer & Hordijk (1999) kan Galemys kormosi als een goede stratigrafische indicator gebruikt worden. Tegelen is namelijk de jongste vindplaats die deze soort nog bevat. Voor ons land lijkt dat in ieder geval op te gaan, want Galemys wordt, in tegenstelling tot Desmana, nergens in het Midden en Laat Pleistoceen aangetroffen. Hetgeen natuurlijk niet wegneemt dat het geslacht wel degelijk ergens in het Pleistoceen aanwezig moet zijn geweest, aangezien het vandaag de dag nog altijd in Europa voorkomt.
Zuurland is overigens niet de enige boring waarin fossielen van Desmana thermalis zijn gevonden. Schreuder (1943a) meldt materiaal van deze soort uit een boring bij Gorinchem (109 m) en van aff. thermalis uit een boring bij Wassenaar (86-88,5 m). Ook bij Dordrecht zijn fossielen van Desmana op grote diepte gevonden (c. 115 m), maar deze werden door Schreuder niet nader gedetermineerd dan Desmana sp. Boele (2001) trof D. cf. thermalis aan in de Formatie van Tegelen in een boring bij Sliedrecht.
In tegenstelling tot Galemys, komt Desmana wel voor in jongere niveaus in Nederland. Reumer & Hordijk (1999) noemen een kroon van een snijtand uit de boring bij Zuurland op een diepte van 35-36 meter. De vondsten van deze diepte plaatsen zij in het Cromerien. Een onderkaakskies uit een boring bij Bergambacht (50-53 m) zou ook uit het Cromerien afkomstig zijn (Schreuder, 1943a). Van Kolfschoten (1981) vond een aantal gebitselementen van Desmana in de groeve Leccius de Ridder bij Rhenen. Zowel de vondsten uit de Zuurland- en Bergambachtboring als die bij Rhenen werden gedetermineerd als D. moschata. In alle gevallen was de determinatie als de recente Russisch/ Oekraïnsche soort gebaseerd op de grootte. D. moschata is namelijk veel groter dan welke fossiele Desmana soort dan ook. Of grootte alleen echter een voldoende duidelijk determinatiekenmerk is, staat echter te bezien. Immers is de taxonomie van de Laat en Midden Pleistocene Desmaninae nog onvoldoende uitgewerkt. Dit wordt nog eens te meer onderstreept door een opmerkelijke strandvondst bij Nieuwvliet-Bad (Hamann & van den Hoek Ostende, 2000). Hier werd een onderkaak van een Desmana gevonden, die qua grootte overeenkomt met Desmana moschata. De onderlinge verhouding van de grootte van de verschillende gebitselementen is echter anders dan bij de recente soort. Het is dus nog altijd wachten op voldoende grote verzamelingen van Desmana uit het Midden en Laat Pleistoceen, om de taxonomie van het geslacht verder op te helderen.