ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Carnivora
Familie
Hyaenidae
Geslacht
Crocuta
Soort
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)

Voorkomen

Grottenhyena.

Hooijer (1952) beschreef een bovenkaak van Crocuta crocuta spelaea die was opgezogen bij Hatenboer aan de Maas in Noord-Limburg. Het was de eerste keer dat een vondst van een grottenhyena uit ons land werd gepubliceerd. Later werd er nog meer materiaal beschreven, waaronder een boven- en onderkaak uit de Westerschelde in de buurt van Ellewoutsdijk (Kruizinga, 1957a). Deze stukken, die tot de mooiste hyenafossielen van Nederland gerekend moeten worden, bevinden zich thans in de collecties van Naturalis in Leiden. Hooijer (1960) beschreef van dezelfde vindplaats het achtergedeelte van een schedel, een onderkaakfragment en een middenvoetsbeen. Erdbrink (1972a) veronderstelde een Eemien ouderdom voor een onderkaakfragment met p2-p4, dat was opgezogen uit de IJssel bij Busselo, in de buurt van Deventer.

Sinds Bosscha Erd-brink (1983b) nog beschrijvingen maakte van vijf postcraniale elementen van deze hyena, is nog een groot aantal hyenafossielen bekend geworden. Deze zijn vooral afkomstig van de Maasvlakte (Vervoort-Kerkhoff & van Kolfschoten, 1988) en uit zuiggaten langs de grote rivieren, zoals de uiterwaarden van de Maas bij 's-Hertogenbosch en de uiterwaarden van de IJssel bij Zwolle (van Uum, 2003) en stroomafwaarts van Arnhem (de Wit, 1985; Willemsen, 1988). Meijer (2001) vermeldde de aanwezigheid van C. c. spelaea uit de zandzuigerij Holt en Haar bij Losser, waar onder andere een melkkies van dit dier is gevonden (collectie van der Steeg). Daarnaast is de bodem van de zuidelijke bocht van de Noordzee een belangrijk vondstgebied. Het topstuk is een nagenoeg intacte schedel in de collectie Tanis (Goederede) opgevist van de Bruine Bank.

 

De enige radiometrische datering van een grottenhyena uit ons land is gedaan aan een ellepijp die is opgevist uit de Eurogeul. Dit leverde een ouderdom van 40.660 + 350/-300 BP (GrA 11643).

Bijzonderheden

Onderkaak grottenhyena.

Tegenwoordig komt de gevlekte hyena Crocuta crocuta uitsluitend nog in Afrika voor. Van het Laat Pleistoceen in Europa echter is het één van de best bekende fossiele roofdieren. Hier is hij bekend als een ondersoort, de grottenhyena Crocuta crocuta spelaea. DNA-onderzoek heeft een nauwe verwantschap tussen de Pleistocene ondersoort en de recente hyena aangetoond. Zo nauw, dat genetisch er eigenlijk geen grond is om een aparte ondersoort te onderscheiden. Morfologische verschillen tussen de Europese en Afrikaanse hyena's laten echter zien dat de grottenhyena's wel degelijk een aparte groep vormen binnen de soort (Nagel et al., 2004). 

 

De grottenhyena heeft tijdens het Laat Pleistoceen een zeer grote verspreiding gehad van noordwest Europa tot en met het noorden van China en Noord-Korea. Volgens Kahlke (1994) bewoonde deze hyena afwisselende biotopen, van uitgestrekte laagvlaktes tot en met bergachtige gebieden. In Europa komt Crocuta crocuta spelaea niet voor ten noorden van de 54ste breedtegraad, in Azië niet ten noorden van de 60ste breedtegraad. Gebieden met een extreem lage wintertemperatuur werden door deze hyena gemeden. Het zijn dan ook geen bewoners van arctische gebieden, maar meer bewoners van de gematigde zones. Wat dat betreft is het opvallend dat er geen C14-dateringen bekend zijn uit het laatste -en koudste- deel van het Weichselien van Centraal Europa en de grottenhyena dus al eerder uit de fauna lijkt te zijn verdwenen (Nagel, pers. comm., 2003). Voor zover we weten, geldt dit ook voor de Nederlandse vondsten. Niet alleen is de enige datering rond de 40.000 jaar, maar ook de vondsten uit Holt en Haar worden rond die tijd geplaatst (Meijer, 2001).

Aangevreten mammoetbot.
Net als de Afrikaanse gevlekte hyena, zal Crocuta crocuta spelaea niet alleen een aaseter zijn geweest. Hij zal zeker jacht gemaakt hebben op dieren van gelijke grootte of mogelijk wat groter dan de hyena zelf. Te denken valt aan jonge, onervaren neushoorns en mammoeten. Dat is af te leiden uit de resten die gevonden worden op vraatplaatsen van deze hyena's, zoals bijvoorbeeld melkkiezen van wolharige mammoeten. Coprolieten van grottenhyena's werden ook veel aangetroffen bij de opgraving van het grote skelet van de wolharige mammoet te Siegsdorf (Duitsland). Het skelet zelf vertoonde veel kenmerkende vraatsporen van hyena's, maar beenderen en gebitsresten van de hyena's zelf zijn niet gevonden (Ziegler, 1994). De Nederlandse naam grottenhyena is een vertaling van het Duitse Höhlenhyäne. Goldfuss (1810) beschreef in deze hyena aan de hand van botten uit grotten. Net als bij de grottenbeer werd verondersteld dat hyena's in deze grotten leefden. Of dit juist is, valt niet na te gaan. Wel is het zeker dat met name grotopeningen veelvuldig als vraatplaats voor hyena's dienden. Eén van die beroemde vindplaatsen is die van Kirkdale in Yorkshire (Buckland, 1823).


Het meeste materiaal stamt uit het Laat Pleistoceen, hoewel de grottenhyena al eerder in Europa verscheen. Fossielen zijn al bekend uit Cromerien vindplaatsen als de Forest Bed (Engeland), Gombasek (Hongarije), en Süssenborn en Mosbach (Duitsland, Kurtén, 1962; Schütt, 1971). Vondsten uit de travertijngroeven bij Untertürkheim (Duitsland, Adam & Berkhemer, 1983) laten zien dat Crocuta crocuta spelaea ook in het Eemien in Europa aanwezig was. Dit roofdier maakte dus deel uit van zowel glaciale als interglaciale fauna's.

Referenties

  • Adam, K.D. & F. Berkhemer 1983 Der Urmensch und seine Umwelt im Eiszeitalter auf Untertürkheimer Markung. Ein Beitrag zur Urgeschichte des Neckarlandes.- Stuttgart Bürgerverein Untertürkheim: 1-88.
  • Bosscha Erdbrink, D.P. 1983b Eleven bones: more fossil remains of cave lions and cave hyaenas from the North Sea area.- Bijdragen tot de Dierkunde 53 (1): 1-12.
  • Erdbrink, D.P. 1972a A new find of a cave hyaena from the Netherlands.- Geologie en Mijnbouw 51 (4): 487-490.
  • Hooijer, D.A. 1952 The cave hyaena, Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss), new to the Pleistocene fauna of the Netherlands.- Geologie en Mijnbouw, new series 14: 385-388.
  • Hooijer, D.A. 1960 New records of Pleistocene mammals from the Netherlands.- Geologie en Mijnbouw 39: 43-46.
  • Kruizinga, P. 1957a Fragments of a skull of Crocuta crocuta spelaea (Goldf) from the Westerschelde.- Geologie en Mijnbouw, N.S. 19: 499-504.
  • Kurten, B. 1962 The spotted hyena (Crocuta crocuta) from the middle Pleistocene of Mosbach at Wiesbaden, Germany. - Commentationes Biologicae Societas Scientiarum Fennica 24 (3): 1-9.
  • Meijer, H.J.M. 2001 Mammoeten moeten ook drinken; een nieuwe visie op een laat-pleistoceen ecosysteem. - Cranium 18 (2): 17- 26.
  • Nagel, D., N. Rohland & M. Hofreiter 2004 Phylogeography of the cave hyena (Crocuta crocuta spelaea)- morphology versus genetics. - in: Maul, L.C. & R.-D. Kahlke (eds.) Conference Volume 18th International Senckenberg Conference/VI International Palaeontological Colloquium in Weimar. Late Neogene and Quaternary biodiversity and evolution: Regional developments and interregional correlations. Terra Nostra 2004/2: 190.
  • Schütt, G. 1971 Die Hyänen der Mosbacher Sande (Altpleistozän, Wiesbaden/Hessen); mit einen Beitrage zum Stammenge-schichte der Gattung Crocuta.- Mainzer Naturwissenschaftliches Archiv 10: 29-76.
  • Uum, R. van 2003 Zandwinning ‘Haerst' bij Zwolle, een vreemde eend in het rivierengebied. - Grondboor en Hamer 57 (6): 101-112.
  • Vervoort-Kerkhoff, Y. & T. van Kolfschoten 1988 Pleistocene and Holocene Mammalian Faunas from the Maasvlakte near Rotterdam (The Netherlands).- Mededelingen van de Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie 25 (1): 87-98.
  • Willemsen, G.F. 1988a Pleistocene zoogdieren uit zuiggaten rond Arnhem. - Grondboor en Hamer 42 (6): 158-164.
  • Wit, W. de 1985 Een bijzondere vondst van Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss 1810).- Cranium, 2 (1): 12-16.
  • Ziegler, R., 1994 Das Mammut (Mammuthus primigenius Blumenbach) von Siegsdorf bei Traunstein (Bayern) und seine Begleitfauna.- Münchner Geowissenschaftlichen Abhandlungen (A) 26: 49-80.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen