ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Castor fiber Linnaeus, 1758

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Rodentia
Familie
Castoridae
Geslacht
Castor
Soort
Castor fiber Linnaeus, 1758

Voorkomen

Bever.
De bever kwam in Nederland voor vanaf het Tiglien (Schreuder, 1929) tot 1825 (Willemsen, 1987). De belangrijkste Nederlandse vindplaats is wel Tegelen (Schreuder, 1929, 1931), waar een groot aantal fossielen van de recente soort gevonden zijn, naast die van de reuzenbever Trogontherium cuvieri. Het fraaiste beverfossiel uit ons land is echter een complete schedel die werd aangetroffen bij de aanleg van de E9 bij Utrecht (Erbrink & Augustinus, 1972). De schedel lag in bouwzand dat was aangevoerd vanuit de omgeving van Vianen en is opgenomen in de collectie van het Natuurhistorisch Museum Maastricht (NHMM 9015 G). Verder zijn beverfossielen beschreven van het strand bij Katwijk (Martin, 1941), zuiggaten zoals Maren-Kessel, Kerkdriel (Bosscha Erdbrink, 1986c), Bemmel (van Kolfschoten, 1983) en verder van de Maasvlakte (van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1986, 1999; van Schaik, 1990) en van de Noordzee (Kortenbout van der Sluijs, 1970-1971; van Kolfschoten & Laban, 1995). Ofschoon Kortenbout van der Sluijs voor beverfossielen uit de Noordzee een Weichselien tot vroeg Holocene ouderdom aangeeft, plaatsen Van Kolfschoten & Laban (1995) in hun faunalijst dit materiaal in het Holoceen. Toch kan een Laat Pleistocene ouderdom niet worden uitgesloten. In een ongemengde fauna uit een zuigput bij Losser vond Meijer (2001) beverfossielen in een typische Weichselien fauna. Tegenwoordig zijn bevers weer uitgezet in de Biesbosch. De hedendaagse verspreiding in Europa is in het Rhônedal, het Elbedal, Scandinavië en Noord Rusland. Verder kunnen we de Europese bever ook vinden in Centraal Siberië.

Bijzonderheden

Beverschedel.
De bever is met een lengte van soms een meter en een gewicht van ongeveer 35 kg het grootste knaagdier van het noordelijk nalfrond. Opvallend is dat de bever gedurende de periode vanaf het Tiglien niet of nauwelijks veranderd is. De kiezen hebben een patroon van dwarse lobben waarbij de tussenruimtes zijn opgevuld met krooncement. Dit is een eenvoudig kenmerk om beverkiezen te kunnen onderscheiden van die van Trogontherium, die namelijk geen krooncement hebben. De premolaar is groter dan de kiezen. De snijtanden van de Europese bever hebben een gladde oppervlaktestructuur en zijn in doorsnede driehoekig. Bij Trogontherium is het glazuur enigszins geribbeld en hebben de snijtanden een ovale doorsnede. Met zijn platte staart is de bever een bekende verschijning en is vooral befaamd voor het bouwen van beverdammen in kleine rivieren. Toch is het niet zo dat alle bevers dammen bouwen. Beverdammen vinden we slechts in een deel van het areaal, elders leven bevers in holen. Bevers zijn dan ook niet afhankelijk van een beboste omgeving, maar voelen zich al thuis als er maar een wilgenstruweel in de omgeving te vinden is. Dat verklaart dan ook hoe deze grote knaagdieren ook op de mammoetsteppe konden leven, zoals blijkt uit de vondsten bij Losser (Meijer, 2001).

Referenties

  • Bosscha Erdbrink, D.P. 1986c Wetenschap kan niet bestaan zonder controverse. - Cranium 3 (2): 79-85.
  • Erdbrink, D.P. & P.G.E.F. Augustinus 1972 Castor fiber L., trouvé dans un dépôt de sable fluviatile néerlandais d' âge présume Cromerien.- Natuurhistorisch Maandblad 61 (7/8): 98-104.
  • Kerkhoff, N.C. 1988b Castor fiber Linnaeus en Trogontherium cuvieri Fischer verschillen in calcaneum, astragalus en epistropheus.- Cranium 5 (2): 101-105.
  • Kolfschoten, T. van 1983 Fossiele zoogdierresten afkomstig uit zuigputten te Bemmel.- Grondboor en Hamer 37: 61-68.
  • Kolfschoten, T. van & C. Laban 1995 Pleistocene terrestrial mammal faunas from the North Sea.- Mededelingen Rijks Geologische Dienst 52: 135-151.
  • Kolfschoten, T. van & Y. Vervoort-Kerkhoff 1986 Eén miljoen jaar Rijnmond: Uitgave Diergaarde Blijdorp, Rotterdam: 1-68.
  • Kolfschoten, T. van & Y. Vervoort-Kerkhoff 1999 The Pleistocene and Holocene mammalian assemblages from the Maasvlakte near Rotterdam (the Netherlands), with special reference to the Ovibovini Soergelia minor and Praeovibos cf. priscus. - in: Reumer, J.W.F. & J. de Vos (eds.) Elephants have a snorkel! Papers in honour of Paul Y. Sondaar. Deinsea 7: 369-382.
  • Kortenbout van der Sluijs, G. 1970-1971 Bones of mammals from the brown Bank area (North Sea).- appendix in: Louwe Kooijmans, L.P., 1970-1971. Mesolithic Bone and Antler Implements from the North Sea and from the Netherlands.- Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 20-21: 69-70.
  • Martin, K. 1941 Castor fiber L. vom Meeresstrande. - Geologie en Mijnbouw: 255.
  • Meijer, H.J.M. 2001 Mammoeten moeten ook drinken; een nieuwe visie op een laat-pleistoceen ecosysteem. - Cranium 18 (2): 17- 26.
  • Schreuder, A. 1929 Conodontes (Trogontherium) and Castor from the Teglian Clay compared with Castoridae from other localities.- Archives du Musée Teyler, Ser. III, VI: 99 - 321.
  • Schreuder, A. 1931 Conodontes, Trogontherium and the other Castoridae.- Palaeontologische Zeitschrift 13: 148-176.
  • Willemsen, G.F. 1987 Gids voor fossiele zoogdieren.- Thieme & Cie, Zutphen: 1-77.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen