De bever kwam in Nederland voor vanaf het Tiglien (Schreuder, 1929) tot 1825 (Willemsen, 1987). De belangrijkste Nederlandse vindplaats is wel Tegelen (Schreuder, 1929, 1931), waar een groot aantal fossielen van de recente soort gevonden zijn, naast die van de reuzenbever Trogontherium cuvieri. Het fraaiste beverfossiel uit ons land is echter een complete schedel die werd aangetroffen bij de aanleg van de E9 bij Utrecht (Erbrink & Augustinus, 1972). De schedel lag in bouwzand dat was aangevoerd vanuit de omgeving van Vianen en is opgenomen in de collectie van het Natuurhistorisch Museum Maastricht (NHMM 9015 G). Verder zijn beverfossielen beschreven van het strand bij Katwijk (Martin, 1941), zuiggaten zoals Maren-Kessel, Kerkdriel (Bosscha Erdbrink, 1986c), Bemmel (van Kolfschoten, 1983) en verder van de Maasvlakte (van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1986, 1999; van Schaik, 1990) en van de Noordzee (Kortenbout van der Sluijs, 1970-1971; van Kolfschoten & Laban, 1995). Ofschoon Kortenbout van der Sluijs voor beverfossielen uit de Noordzee een Weichselien tot vroeg Holocene ouderdom aangeeft, plaatsen Van Kolfschoten & Laban (1995) in hun faunalijst dit materiaal in het Holoceen. Toch kan een Laat Pleistocene ouderdom niet worden uitgesloten. In een ongemengde fauna uit een zuigput bij Losser vond Meijer (2001) beverfossielen in een typische Weichselien fauna. Tegenwoordig zijn bevers weer uitgezet in de Biesbosch. De hedendaagse verspreiding in Europa is in het Rhônedal, het Elbedal, Scandinavië en Noord Rusland. Verder kunnen we de Europese bever ook vinden in Centraal Siberië.
Bijzonderheden
Beverschedel.
De bever is met een lengte van soms een meter en een gewicht van ongeveer 35 kg het grootste knaagdier van het noordelijk nalfrond. Opvallend is dat de bever gedurende de periode vanaf het Tiglien niet of nauwelijks veranderd is. De kiezen hebben een patroon van dwarse lobben waarbij de tussenruimtes zijn opgevuld met krooncement. Dit is een eenvoudig kenmerk om beverkiezen te kunnen onderscheiden van die van Trogontherium, die namelijk geen krooncement hebben. De premolaar is groter dan de kiezen. De snijtanden van de Europese bever hebben een gladde oppervlaktestructuur en zijn in doorsnede driehoekig. Bij Trogontherium is het glazuur enigszins geribbeld en hebben de snijtanden een ovale doorsnede. Met zijn platte staart is de bever een bekende verschijning en is vooral befaamd voor het bouwen van beverdammen in kleine rivieren. Toch is het niet zo dat alle bevers dammen bouwen. Beverdammen vinden we slechts in een deel van het areaal, elders leven bevers in holen. Bevers zijn dan ook niet afhankelijk van een beboste omgeving, maar voelen zich al thuis als er maar een wilgenstruweel in de omgeving te vinden is. Dat verklaart dan ook hoe deze grote knaagdieren ook op de mammoetsteppe konden leven, zoals blijkt uit de vondsten bij Losser (Meijer, 2001).
Referenties
Bosscha Erdbrink, D.P. 1986c Wetenschap kan niet bestaan zonder controverse. - Cranium 3 (2): 79-85.
Erdbrink, D.P. & P.G.E.F. Augustinus 1972 Castor fiber L., trouvé dans un dépôt de sable fluviatile néerlandais d' âge présume Cromerien.- Natuurhistorisch Maandblad 61 (7/8): 98-104.
Kerkhoff, N.C. 1988b Castor fiber Linnaeus en Trogontherium cuvieri Fischer verschillen in calcaneum, astragalus en epistropheus.- Cranium 5 (2): 101-105.
Kolfschoten, T. van & C. Laban 1995 Pleistocene terrestrial mammal faunas from the North Sea.- Mededelingen Rijks Geologische Dienst 52: 135-151.
Kolfschoten, T. van & Y. Vervoort-Kerkhoff 1986 Eén miljoen jaar Rijnmond: Uitgave Diergaarde Blijdorp, Rotterdam: 1-68.
Kolfschoten, T. van & Y. Vervoort-Kerkhoff 1999 The Pleistocene and Holocene mammalian assemblages from the Maasvlakte near Rotterdam (the Netherlands), with special reference to the Ovibovini Soergelia minor and Praeovibos cf. priscus. - in: Reumer, J.W.F. & J. de Vos (eds.) Elephants have a snorkel! Papers in honour of Paul Y. Sondaar. Deinsea 7: 369-382.
Kortenbout van der Sluijs, G. 1970-1971 Bones of mammals from the brown Bank area (North Sea).- appendix in: Louwe Kooijmans, L.P., 1970-1971. Mesolithic Bone and Antler Implements from the North Sea and from the Netherlands.- Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 20-21: 69-70.
Martin, K. 1941 Castor fiber L. vom Meeresstrande. - Geologie en Mijnbouw: 255.
Meijer, H.J.M. 2001 Mammoeten moeten ook drinken; een nieuwe visie op een laat-pleistoceen ecosysteem. - Cranium 18 (2): 17- 26.
Schreuder, A. 1929 Conodontes (Trogontherium) and Castor from the Teglian Clay compared with Castoridae from other localities.- Archives du Musée Teyler, Ser. III, VI: 99 - 321.
Schreuder, A. 1931 Conodontes, Trogontherium and the other Castoridae.- Palaeontologische Zeitschrift 13: 148-176.