De woelrat Arvicola terrestris komt ook vandaag de dag nog in ons land voor. De soort heeft een enorme verspreiding en komt in grote delen van Europa en Azië voor, waarbij verschillende ondersoorten worden onderscheiden. In Portugal, Spanje en delen van Frankrijk vinden we een verwante soort, de waterrat A. sapidus. De woelrat voelt zich uitstekend thuis in het water. Vaak maakt het zijn hol in oevers of zelfs op een drijftil van gras en halmen. Maar het hol kan ook niet in de directe nabijheid van water worden gemaakt, waarbij het dier oppervlakkige gangen graaft die sterk doen denken aan de oppervlaktegangen van mollen.
De woelrat is een directe afstammeling van Mimomys en wel van M. savini. De geslachten verschillen in de afwezigheid van wortels bij Arvicola. Voor het onderscheid van (onder-)soorten binnen Arvicola, is de relatieve dikte van het tandglazuur aan de voor- en achterkant van de prisma's. Bij de onderkaakkiezen is de voorrand van ieder prisma concaaf en de achterkant convex, bij de bovenkaakkiezen is dit precies andersom. Bij Mimomys is het glazuur aan de convexe zijde van de prisma's dikker dan aan de concave zijde. Deze configuratie vinden we ook in de oudste Arvicola kiezen, die we in de literatuur vaak tegenkomen onder de naam A. cantianus. In onze streken heeft de Arvicola terrestris een configuratie die precies andersom is, en waarbij het glazuur juist dikker is aan de concave zijde. Rottger (1987) toonde echter aan, dat verschillende recente ondersoorten van A. terrestris een verschillende differentiatie van het tandglazuur hebben. Het cantianus-type kiezen, dat we hier alleen uit het Midden Pleistoceen kennen, komt bijvoorbeeld nog altijd voor in de Iraanse subsoort A. terrestris persicus. Daarom plaatste Van Kolfschoten (1990a) alle Pleistocene vormen als ondersoorten in A. terrestris. Deze ondersoorten werden gedefinieerd aan de hand van de emaildifferentiatie, vastgelegd in een zogenaamde SDQ-waarde (de dikte convexe zijde gedeeld door de dikte concave zijde). Deze suggestie heeft echter weinig navolging gekregen, zodat we de ondersoorten die Van Kolfschoten hanteerde elders als soorten tegenkomen.
A. cantianus, de oudste vertegenwoordiger van de Arvicola lijn, is in ons land gevonden in de kleigroeves bij Neede met een Holsteinien ouderdom (van Kolfschoten, 1990a) en ook uit een boring bij Noordbergum (Schreuder, 1943; van Kolfschoten, 1990c). De SDQ-waarden van deze vormen liggen boven de 120. Overigens stelden Maul et al. (2000), dat het beter was om de naam A. cantianus te vervangen door A. mosbachensis. Dit omdat het holotype van A. cantianus onvoldoende diagnostische kenmerken bezit. Alhoewel deze suggestie wel door verscheidene auteurs is overgenomen, mist de nomenclatorische grond en houdt A. cantianus gewoon prioriteit. In de Saalien fauna's Maastricht Belvédère 3 en 4 en Wageningen Franse Kamp ligt de SDQ tussen de 95 en 120. Van Kolfschoten (1990a) noemde dit intermediaire type Arvicola terrestris ssp. A. De Arvicola vondsten uit de groeve Leccius de Ridder bij Rhenen (uit het latere Saalien) en uit Belvédère 5 (Weichselien) hebben een emaildifferentiatie zoals we die vandaag de dag bij de meeste A. terrestris ondersoorten kennen (i.e. met een SDQ van kleiner dan 95). Deze noemde van Kolfschoten A. terrestris ssp. B, omdat op ze op basis van dit kenmerk niet direct toe te schrijven zijn aan één van de bekende A. terrestris ondersoorten.
Op basis van de Nederlandse vondsten lijkt Arvicola dus onderhevig aan een geleidelijke trend, waarbij A. cantianus aan het eind van het Holsteinien overgaat in het intermediaire type, dat op zijn beurt halverwege het Saalien weer overgaat in het moderne type. Eemien vondsten van A. terrestris uit Duitsland moeten echter volgens de definitie van Van Kolfschoten tot het intermediaire type gerekend worden, zodat dit type in twee verschillende, gescheiden periodes wordt aangetroffen.
Behalve in de bovengenoemde vindplaatsen zijn kiezen van Arvicola ook nog in een aantal boringen aangetroffen, waaronder de Zuurlandboring (van Kolfschoten, 1990c) en op de Maasvlakte (van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1999). Laatstgenoemde vondst heeft waarschijnlijk een Holoceen ouderdom.