ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Proboscidea
Familie
Elephantidae
Geslacht
Anancus
Soort
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)

Voorkomen

Mastodont van Auvergne.
In de literatuur worden vooral de kiezen van Anancus arvernensis uit de Oosterschelde beschreven of vermeld (Schreuder, 1944, 1949; Hooijer, 1953, 1991; Braber et al., 1999; Metz-Muller, 2000). Toch zijn er ook heel wat andere fossielen van deze mastodont van de Oosterscheldebodem opgevist. In totaal zijn er nu uit Zeeland zo'n veertig molaren en zo'n honderd beenderen bekend. De Oosterschelde is daarmee één van de belangrijkste vindplaatsen van Anancus (Metz-Muller, 2000). Topstukken in de collectie zijn wel een stukje bovenkaak met twee melkkiezen dat in 1961 werd opgekord en een onderkaaksfragment met een complete m3. De grootste verzameling Oosterschelde fossielen bevindt zich in Naturalis, maar ook het Zeeuws Museum in Middelburg en het Maritiem Museum in Zierikzee herbergen fraaie overblijfselen van Anancus arvernensis

 

Ook van de Noordzee is een aantal vondsten van deze mastodont bekend, waaronder een m2 die zich bevindt in de collectie Mol (no. 1752). Alle vondsten zijn gedaan voor de Zeeuwsche kust, en komen waarschijnlijk uit dezelfde aardlaag die de Oosterscheldefossielen heeft opgeleverd. Uit de Westerschelde is slechts één vondst bekend, een M2 in de collectie van Naturalis (RGM 104763). Fossielen van de mastodont van Auvergne zijn niet alleen opgevist. In 1960 ontving Kortenbout van der Sluijs van kleiwerkers een kies van deze mastodont die was gevonden in de groeve Maalbeek, even ten zuiden van Tegelen. Het betreft een M1 die nu deel uitmaakt van de collectie van Naturalis (RGM 96438). Uit de aantekeningen van Kortenbout van der Sluijs weten we dat hij direct vermoedde dat de klei in de groeve Maalbeek ouder moest zijn dan die van de groeves dichter bij Tegelen (Braber et al., 1999). In hun artikel over de stratigrafie van de verschillende kleigroeves stellen Kortenbout van der Sluijs en Zagwijn (1962) echter dat de mastodont juist jonger zou zijn dan de hoofdfauna. Deze uitspraak is gebaseerd op pollenanalyse van de klei die aan de kies zat vastgeplakt. De klei bevatte veel pollen van kruidachtigen, hetgeen er op duidt dat de mastodont in een koude periode leefde. Zagwijn (1960) interpreteerde deze periode als het Eburonien. Westerhoff et al. (1998) toonden echter aan dat de vermoedelijk vondstlaag in de groeve Maalbeek is afgezet tijdens een koelere periode tijdens het Tiglien, het zogenaamde Tiglien B. Dit bevestigde het oorspronkelijke vermoeden van Kortenbout van der Sluijs dat de mastodont ouder was dan de hoofdfauna.

 

Op twee plaatsen in ons land zijn fossielen van Anancus arvernensis opgebaggerd. In 1986 verzamelde de heer A.M.M. Peeters een kiesfragment uit een zandput van een stenenfabriek in de buurt van Liessel (Noord-Brabant). Het fossiel maakt nu deel uit van de collectie van het Natuurstudiecentrum & Museum Jan Vriens in Asten (Li 612). Later zouden uit de put bij Liessel ook een overblijfselen van Mammut borsoni boven water komen, zodat we hier te maken hebben met een fauna waarin twee verschillende mastodonten leefden. Op 19 april 2003 werd in een zandwinning in de gemeente Langenboom, ook in Noord-Brabant, een fragment van een M2 of M3 opgebaggerd (collectie wijlen Ton Rijnders). Later dat jaar, op 22 december, werd in dezelfde vindplaats nog een tweede kiesfragment gevonden (Peters, 2013).

Bijzonderheden

Bovenkaak met twee melkkiezen opgevist uit de Oosterschelde.

In tegenstelling tot Mammut borsoni met zijn scherpe richels had Anancus arvernensis een echt knobbelgebit. Bij Anancus staan de knobbels twee aan twee naast elkaar, zodat ze als het ware dwarsrichels vormen. In de evolutie van het geslacht namen zowel het aantal dwarsrichels, waaruit een kies is opgebouwd, als de kroonhoogte toe. Ook vond er bij latere vormen afzetting van cement tussen de knobbels en de richels plaats, waardoor een uniforme kauwvlak ontstond en de mogelijkheid om voedsel te malen vergroot werd. Feitelijk zijn dit dezelfde trends die we vinden in de evolutie van de mammoet. Hier is de kies echter opgebouwd uit lamellen en niet uit knobbels. Ook zijn de kiezen veel hoogkroniger dan bij mastodonten. Het knobbelgebit van Anancus wijst op een dieet van zacht voedsel zoals bladeren, vruchten, twijgen.


De mastodont van Auvergne was een kleine slurfdrager met een schouderhoogte van minder dan 250 cm. Het pootskelet van Anancus wordt gekenmerkt door een lage handwortel en een gedrongen en gespreide bouw van de middenhand. Dit wordt gezien als een aanpassing aan de voortbeweging op een zachte bosbodem.

Onderkaak met derde rechter molaar.
Behalve fossielen van Anancus arvernensis zijn in de Oosterschelde ook veel resten van de zuidelijke mammoet Mammuthus meridionalis gevonden. Het voorkomen van twee slurfdragers in deze fauna suggereert dat deze verschillende ecologische niches bezetten. Als browser was Anancus arvernensis een bewoner van de meer beboste delen van het landschap. De zuidelijke mammoet leefde op de aangrenzende savanne en zal de Oerschelde hebben opgezocht voor drinkwater.


Anancus arvernensis is een soort met een lange geschiedenis en een grote geografische verspreiding. De oudste vertegenwoordigers van de soort vinden we al in het Onder Plioceen. Metz-Muller (2000) onderscheidde verschillende ondersoorten. Zo kwam in China A. arvernensis sinensis voor. Het Oosterschelde materiaal werd in A. a. falconeri geplaatst, een ondersoort die oorspronkelijk beschreven is uit de Red Crag aan de oostkust van Engeland (Osborn, 1936), maar vooral goed bekend is door het rijke vondstmateriaal uit de Zeeuwsche wateren. Deze vondsten behoren tot de jongste en meest geëvolueerde voorkomens van de mastodont van Auvergne. Waarschijnlijk verdwenen met het steeds opener worden van het landschap de bossen waarin deze loofeter zich thuisvoelde, waardoor A. arvernensis al aan het begin van het Pleistoceen uitstierf.

Referenties

  • Braber, F.I., D. Mol & J. de Vos 1999 On mastodon remains from the Netherlands: an overview.- in: Reumer J. W.F. & De Vos, J. (eds), 1999. Elephants have a snorkel! Papers in honour of Paul Y. Sondaar.- Deinsea 7: 55-65.
  • Hooijer, D.A. 1953 On dredged specimens of Anancus, Archdiskodon and Equus from the Scheldt Estuary, Netherlands.- Leidschse Geologische Mededelingen 17: 185-201.
  • Hooijer, D.A. 1991 Fossielen vissen voor de wetenschap; veertig jaar Kor en Bot (1951-1991).- Kroniek van het Land van de Zeemeermin. Schouwen-Duiveland: 1-16.
  • Metz-Muller, F. 1996 A propos des spécimens-types d'Anancus arvernensis (Proboscidea, Mammalia): Caractéristiques des deux premières dents de lait (D2-D3) chez les Gomphothères Tétralophodontes.- Annales de Paléontologie (Vert.-Invert.) 82 (1): 27 - 52.
  • Metz-Muller, Florence 2000 La population d'Anancus arvernensis (Proboscidea, Mammalia) du Pliocène de Dorkovo (Bulgarie); étude des modalités évolutives d'Anancus arvernensis et phyligenie du genre Anancus'. These Museum d'Histoire Naturelle- Paris, Laboratoire de Paleontologie-UMR 8569 CNRS.
  • Peters, N. 2013 Van reuzenhaai tot Chalicotherium. Fossielen uit Mill-Langenboom. Oertijdmuseum De Groene Poort, Boxtel. 158 pp.
  • Schreuder, A. 1944 Upper-Pliocene Proboscidea out of the Scheldt and the Lower-Rhine.- Leidsche Geologische Mededeelingen 14 (1): 40-58.
  • Osborn, H.F. 1936 Proboscidea, vol. 1: Moeritherioidea, Denotherioidea, Mastodontoidea. 802 pp. American Museum Press, New York.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen