Ook van de Noordzee is een aantal vondsten van deze mastodont bekend, waaronder een m2 die zich bevindt in de collectie Mol (no. 1752). Alle vondsten zijn gedaan voor de Zeeuwsche kust, en komen waarschijnlijk uit dezelfde aardlaag die de Oosterscheldefossielen heeft opgeleverd. Uit de Westerschelde is slechts één vondst bekend, een M2 in de collectie van Naturalis (RGM 104763). Fossielen van de mastodont van Auvergne zijn niet alleen opgevist. In 1960 ontving Kortenbout van der Sluijs van kleiwerkers een kies van deze mastodont die was gevonden in de groeve Maalbeek, even ten zuiden van Tegelen. Het betreft een M1 die nu deel uitmaakt van de collectie van Naturalis (RGM 96438). Uit de aantekeningen van Kortenbout van der Sluijs weten we dat hij direct vermoedde dat de klei in de groeve Maalbeek ouder moest zijn dan die van de groeves dichter bij Tegelen (Braber et al., 1999). In hun artikel over de stratigrafie van de verschillende kleigroeves stellen Kortenbout van der Sluijs en Zagwijn (1962) echter dat de mastodont juist jonger zou zijn dan de hoofdfauna. Deze uitspraak is gebaseerd op pollenanalyse van de klei die aan de kies zat vastgeplakt. De klei bevatte veel pollen van kruidachtigen, hetgeen er op duidt dat de mastodont in een koude periode leefde. Zagwijn (1960) interpreteerde deze periode als het Eburonien. Westerhoff et al. (1998) toonden echter aan dat de vermoedelijk vondstlaag in de groeve Maalbeek is afgezet tijdens een koelere periode tijdens het Tiglien, het zogenaamde Tiglien B. Dit bevestigde het oorspronkelijke vermoeden van Kortenbout van der Sluijs dat de mastodont ouder was dan de hoofdfauna.
Op twee plaatsen in ons land zijn fossielen van Anancus arvernensis opgebaggerd. In 1986 verzamelde de heer A.M.M. Peeters een kiesfragment uit een zandput van een stenenfabriek in de buurt van Liessel (Noord-Brabant). Het fossiel maakt nu deel uit van de collectie van het Natuurstudiecentrum & Museum Jan Vriens in Asten (Li 612). Later zouden uit de put bij Liessel ook een overblijfselen van Mammut borsoni boven water komen, zodat we hier te maken hebben met een fauna waarin twee verschillende mastodonten leefden. Op 19 april 2003 werd in een zandwinning in de gemeente Langenboom, ook in Noord-Brabant, een fragment van een M2 of M3 opgebaggerd (collectie wijlen Ton Rijnders). Later dat jaar, op 22 december, werd in dezelfde vindplaats nog een tweede kiesfragment gevonden (Peters, 2013).
In tegenstelling tot Mammut borsoni met zijn scherpe richels had Anancus arvernensis een echt knobbelgebit. Bij Anancus staan de knobbels twee aan twee naast elkaar, zodat ze als het ware dwarsrichels vormen. In de evolutie van het geslacht namen zowel het aantal dwarsrichels, waaruit een kies is opgebouwd, als de kroonhoogte toe. Ook vond er bij latere vormen afzetting van cement tussen de knobbels en de richels plaats, waardoor een uniforme kauwvlak ontstond en de mogelijkheid om voedsel te malen vergroot werd. Feitelijk zijn dit dezelfde trends die we vinden in de evolutie van de mammoet. Hier is de kies echter opgebouwd uit lamellen en niet uit knobbels. Ook zijn de kiezen veel hoogkroniger dan bij mastodonten. Het knobbelgebit van Anancus wijst op een dieet van zacht voedsel zoals bladeren, vruchten, twijgen.
De mastodont van Auvergne was een kleine slurfdrager met een schouderhoogte van minder dan 250 cm. Het pootskelet van Anancus wordt gekenmerkt door een lage handwortel en een gedrongen en gespreide bouw van de middenhand. Dit wordt gezien als een aanpassing aan de voortbeweging op een zachte bosbodem.
Anancus arvernensis is een soort met een lange geschiedenis en een grote geografische verspreiding. De oudste vertegenwoordigers van de soort vinden we al in het Onder Plioceen. Metz-Muller (2000) onderscheidde verschillende ondersoorten. Zo kwam in China A. arvernensis sinensis voor. Het Oosterschelde materiaal werd in A. a. falconeri geplaatst, een ondersoort die oorspronkelijk beschreven is uit de Red Crag aan de oostkust van Engeland (Osborn, 1936), maar vooral goed bekend is door het rijke vondstmateriaal uit de Zeeuwsche wateren. Deze vondsten behoren tot de jongste en meest geëvolueerde voorkomens van de mastodont van Auvergne. Waarschijnlijk verdwenen met het steeds opener worden van het landschap de bossen waarin deze loofeter zich thuisvoelde, waardoor A. arvernensis al aan het begin van het Pleistoceen uitstierf.