ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»

DWARSDOORSNEDEN

In Google Maps

Maak een doorsnede»

FOSSIELVONDSTEN

Fossielen op de kaart van Nederland

Bekijk de kaart»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Alces gallicus (Azzaroli, 1952), Alces latifrons (Johnson, 1874)

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Artiodactyla
Familie
Cervidae
Geslacht
Alces
Soort
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)

Voorkomen

Breedkopeland.

De Vos & Mol (1997) beschreven een fragment van een afgeworpen geweistang van een eland dat uit de zuidelijke bocht van de Noordzee was opgevist door de kotter GO 59 (collectie Tanis, Stellendam, nr 578). Dit fraaie fossiel is zwaar gefossiliseerd, zoals we dat kennen van Vroeg en vroeg Midden Pleistocene soorten uit dat vondstgebied. Alhoewel het gaat om een groot stuk, met een maximale lengte van 51 cm en een omtrek aan de basis (de rozenkrans) van 25 cm, konden de Vos en Mol (1997) het niet nader determineren dan Alces gallicus of A. latifrons. Deze twee Vroeg-Pleistocene soorten verschillen in de lengte van het gewei, waarbij door verkorting van de geweistang de breedkoppige eland A. latifrons ontstaan zou zijn uit de Gallische eland A. gallicus (Lister, 1993ab). Omdat het fragment uit de Noordzee valt binnen de variatie van beide soorten, kon het niet nader worden gedetermineerd als Alces sp. Uit de zuidelijke bocht van de Noordzee zijn nog meer zwaar gemineraliseerde fossielen van een eland bekend (o.a. geweitakfragmenten, een astragalus en een fragmentair calcaneum met zeer grote afmetingen), maar ook deze konden niet tot op soort gedetermineerd worden. Feitelijk geldt dat ook voor het materiaal dat in de locatie 'Het Gat' is opgevist, alhoewel Post et al. (2001) stellen dat dit materiaal met zekerheid tot A. latifrons behoorde. Ze baseren deze conclusie op een schedelfragment met geweistang (collectie Post, nr. 2932), waarbij het gewei echter aanzienlijk korter is dan de stang die beschreven is door de Vos en Mol (1997). 

 

Waar het Noordzeemateriaal van de Vroeg Pleistocene eland dus al erg fragmentarisch is, geldt dit nog eens te meer voor de opgespoten fossielen van de Maasvlakte. Tot dusver zijn alleen kiezen gepubliceerd. De enige vondst die werdafgebeeld, was een beschadigde m3 (van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1986, Vervoort-Kerkhoff & van Kolfschoten, 1988) die werd beschreven als Alces latifrons en geplaatst werd in de laat Vroeg Pleistocene fauna I. In hun overzicht van de Maasvlaktefossielen noemen van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff (1999) naast deze soort ook Alces cf. gallicus, die dan een aanwijzing zou zijn dat er ook ouder materiaal op de Maasvlakte gevonden zou kunnen worden. Ook van Cadzand werd een premolaar van een eland gedetermineerd als A. cf. gallicus (Current & Stewart, 2000). Aangezien we hier praten over een evolutielijn die gekenmerkt wordt door een geleidelijke reductie in het gewei, lijkt het echter realistischer om dergelijke losse vondsten, net als de geweistang van de Noordzee, als Alces sp. te classificeren.

Bijzonderheden

Geweistang breedkopeland uit de collectie Tanis.

Over de taxonomie van de fossiele elanden is men het niet eens. Lister (1993) veronderstelt een geleidelijke evolutie binnen het genus Alces, van Alces gallicus via Alces latifrons naar de recente Alces alces. Hij plaatst dan ook zowel de fossiele als de recente elanden in het genus Alces. Het is daarbij opvallend dat er tussen het laatst voorkomen van Alces latifrons en het eerst voorkomen van Alces alces een gat van 400.000 jaar zit. Azzaroli (1994) plaatst de vormen gallicus en latifrons in het genus Cervalces, die volgens hem niets met het genus Alces te maken hebben. De soort latifrons zou naar Amerika gemigreerd zijn, waar hij zich ontwikkelde tot Cervalces scotti, een soort die nog tot in het Holoceen overleefde.


Alces gallicus had een schouderhoogte van ongeveer 140 cm (Lister, 1993a). Deze grootte is te vergelijken met die van een fors edelhert. Het gewei van deze soort bestaat uit een lange stang met een schoffelvormig einde. Aan de basis zit geen oogtak. Alces gallicus komt voor van het Laat-Plioceen tot en met het Vroeg Pleistoceen (Lister, 1993a) en wordt gevonden in vindplaatsen als Senèze, Frankrijk (Azzaroli, 1952), East Runton, Engeland (Gibbard et al., 1990) en in West Azië (H.-D. Kahlke, 1990). Deze soort bewoonde tamelijk open vlaktes met gras en struiken.

 

Alces latifrons was met een schouderhoogte van zo'n 210 cm aanzienlijk groter dan A. gallicus (Lister, 1993b). Dit hert is zelfs het grootste hert uit het Pleistoceen, nog groter dan het reuzenhert Megaloceros giganteus. Het gewei groeit echter niet met de lichaamsgrootte mee, zodat de breedkoppige eland relatief een kleiner gewei had dan de Gallische eland. Volgens Lister (1993b) is dat een aanwijzing dat een nog groter gewei voor deze elanden evolutionair nadelig was. Wel verandert het gewei van vorm. Alces latifrons wordt gekenmerkt door zeer grote geweitakken. Deze uitbreiding van het blad gaat ten koste van de lengte van de geweistand, die dan ook een stuk korter is dan in zijn voorouder. De breedkoppige eland leefde in het Midden Pleistoceen en is onder andere bekend van vindplaatsen als Mosbach en Süssenborn. Zijn verspreiding was groter dan die van de Gallische eland en fossielen van deze soort zijn gevonden tot in oost Siberië (Lister, 1993b). Naast Alces gallicus en A. latifrons komt men in de literatuur soms ook de naam A. carnutorum tegen, zoals bijvoorbeeld voor de elandfossielen uit de Duitse Vroeg Pleistocene vindplaats Untermassfeld (Kahlke, 2001a). De naam wordt gebruikt om overgangsvormen tussen de twee andere soorten aan te geven. Omdat het hier evenwel gaat om een geleidelijke evolutielijn, leidt het opsplitsen in meer dan twee soortnamen alleen maar tot grotere onduidelijkheid over de afscheiding tussen de verschillende soorten.

Referenties

  • Current A. & J. Stewart 2000 Vondst van de maand: A rare Lutrine fossil from the beach at Cadzand, The Netherlands.- Cranium 17 (2): 78-79.
  • Gibbard, P.L., R.G. West, W.H. Zagwijn, P.S. Balson, A.W. Burger, B.M. Funnell, D.H. Jeffery, J. de Jong, T. van Kolfschoten, A.M. Lister, T. Meijer, P.E.P. Norton, R.C. Preece, J. Rose, A.J. Stuart, C.A. Whiteman & J.A.Zalasiewicz 1990 Early and early Middle Pleistocene correlations in the southern North Sea Basin.- Quaternary Science Reviews 10: 23-52.
  • Kahlke, H.-D. 1990 On the evolution, distribution and taxonomy of fossil elk/moose.- Quartärpaläontologie 8: 83-106.
  • Kahlke, R.-D. 2001 Ein Meer voller Knochen? Pleistozäne Wirbeltierreste aus der Scheldemündung und vom Nordseeboden. - Natur und Museum 131 (12): 417-432.
  • Kolfschoten, T. van & Y. Vervoort-Kerkhoff 1986 Eén miljoen jaar Rijnmond: Uitgave Diergaarde Blijdorp, Rotterdam: 1-68.
  • Kolfschoten, T. van & Y. Vervoort-Kerkhoff 1999 The Pleistocene and Holocene mammalian assemblages from the Maasvlakte near Rotterdam (the Netherlands), with special reference to the Ovibovini Soergelia minor and Praeovibos cf. priscus. - in: Reumer, J.W.F. & J. de Vos (eds.) Elephants have a snorkel! Papers in honour of Paul Y. Sondaar. Deinsea 7: 369-382.
  • Lister, A.M. 1993a 'Gradualistic ' evolution: its interpretation in Quaternary large mammal species.- Quaternary International 19: 77-84.
  • Lister, A.M. 1993b Evolution of Mammoth and moose: the Holarctic perspective.- in: Morphological change in Quaternary mammals of North America (eds. Martin, R.A. en A.D. Barnosky): 178-204.
  • Vervoort-Kerkhoff, Y. & T. van Kolfschoten 1988 Pleistocene and Holocene Mammalian Faunas from the Maasvlakte near Rotterdam (The Netherlands).- Medededelingen van de Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie 25 (1): 87-98.
  • Vos, J. de & Mol, D. 1997 De vondst van de maand: De vondst van een elandstang.- Cranium 14 (2): 109-115.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen