De eland valt met name op door zijn karakteristieke, schoffelvormig gewei. Het is dan ook niet toevallig dat de eerste fossielen die van dit grote hert uit ons land beschreven zijn een geweifragment en een schedel met gewei waren (de Man, 1878). De schedel was gevonden bij Lisse (collectie Naturalis, RGM 12288) en het gewei werd opgevist voor de kust bij Breskens. Al snel werden meer vondsten gedaan. Rutten (1909) kende al vier andere fossielen van dit hert. In een uitgebreid overzicht zette Walch (2000) alle Holocene vondsten op een rij. Daaruit blijkt dat de eland gedurende het hele Holoceen in ons land voorkwam. Er zijn tal van fossielen gevonden, waaronder een compleet skelet dat is opgegraven in het Overijsselse Punthorst. Verder is er een geweivondst uit een leemput bij Hattem beschreven door Erdbrink (1955).
Van deze grote hertensoort zijn geweitakken zeer karakteristiek. Elanden hebben een schoffelvormig gewei met de punten naar voren. Over de geologische ouderdom is veel te doen. Het is aan de hand van het gevonden materiaal niet zomaar vast te stellen of zij in het Laat-Pleistoceen dan wel in het Holoceen geplaatst moeten worden. De meeste hebben een Holocene ouderdom (Walch, 2000). Een bijna compleet skelet van een vrouwelijk exemplaar van Alces alces met een ouderdom van 9400 jaar voor Christus werd in 1967 gevonden tijdens bouwwerkzaamheden in Borne. Een analyse van deze vondst door Van Geel & van Wijngaarden-Bakker (2002) leverde een interessante reconstructie van de vindplaats op. Een analyse van de stuifmeelkorrels wijst er op dat deze eland gestorven in een biotoop met voedselrijk en ondiep water. De leefomgeving van de eland van Borne aan het begin van het Holoceen komt goed overeen met die van elanden die tegenwoordig in Scandinavië en Finland leven. Het skelet van de eland van Borne staat opgesteld in het Museum Natura Docet in Denekamp. Volgens een Drentse jachtvergunning zou de eland nog tot 1025 in Nederland hebben rondgelopen (Walch, 2000). Nu vindt men hem nog op hoge noordelijke breedte van alle woudachtige en merenrijke landen van Eurazië en Noord Amerika.
Men kan de eland indelen in twee groepen, de Europese eland (Europa en West-Siberië) en de Amerikaanse eland (Noord-Amerika, Oost-Siberië en het Verre Oosten). Vertegenwoordigers van deze twee groepen verschillen in chromosoomaantal (bij de Europese 2n=68, bij de Amerikaanse 2n= 70). (Boeskorov, 1997). Op grond hiervan beschouwen sommigen hem als twee soorten, Alces alces L. (de Europese) en Alces americanus Clinton (de Amerikaanse) (Boeskorov, 1999). Het chromosoom patroon van de Amerikaanse bestaat uit 68 acrocentrische chromosomen + de XY na. Als van die 68 acrocentrische chromosomen twee paar acrocentrische chromosomen fuseren tot twee metacentrische, dan houd je 64 acrocentrische + 2 metacentrische chromosomen over. Dit zou erop kunnen duiden dat de eland in Amerika is ontstaan.