De Maashagedis, Mosasaurus hoffmanni (Mantell, 1829), heeft nooit in de rivier de Maas gezwommen. Daar waar nu de Maas stroomt, bevond zich in het Krijt 65 miljoen jaar geleden - een diepe, warme zee. Als de in zee levende dieren stierven, werden ze door kalk ingekapseld en konden ze fossiliseren. Veel later kwam die kalk aan de oppervlakte en werd het gebruikt als meststof. In de kalkgroeves en ook in de gangen die door de kalkwinning in de Sint-Pietersberg ontstonden, vond men in het midden van de achttiende eeuw reusachtige kaken met grote tanden. Men had in die tijd nog een statisch beeld van de wereld: "God had de aarde geschapen zoals zij was." Die grote kaken moesten dan ook toebehoord hebben aan tandwalvissen of krokodillen, zoals die nog steeds voorkwamen.
Volgens Johann Leonard Hoffmann (1710-1782), een arts die ook in 'naturaliën' geïnteresseerd was en de opgraving van de schedel had begeleid, waren de kaken van een krokodil. De wetenschapper PetrusCamper meende dat ze hadden toebehoord aan een tandwalvis, waarschijnlijk een potvis. Maar de Fransman Georges Cuvier stelde aan het einde van de achttiende eeuw dat dieren ook konden uitsterven. In 1796 vergeleek hij een schedel van een mammoet uit Siberië met een Afrikaanse olifant en Indische oIifant en kwam tot de conclusie dat ze verschillend waren. Omtrent de mammoet had hij drie hypothesen: het dier leefde nog ergens, de mammoet was een overgangsvorm, of hij was uitgestorven. Dat zo'n groot dier als de mammoet nog ergens onopgemerkt zou leven, geloofde Cuvier niet. En een overgangsvorm paste niet in het statische wereldbeeld. Zodoende kwam Cuvier op het idee dat dieren konden uitsterven. Adriaan Gilles Camper zette het wetenschappelijk werk van zijn vader Petrus voort. Hij wilde aantonen dat zijn vader het met zijn 'potvis' bij het rechte eind had. Maar na vergelijking van de schedel met verschillende nog levende dieren, kwam Adriaan Camper tot de conclusie dat noch zijn vader noch Hoffmann gelijk had. Camper meende eveneens dat dieren konden uitsterven. In zijn optiek was de Maashagedis een uitgestorven varaanachtig reptiel. Pas in 1822 kreeg 'Le grand Animal de Maestricht' (Het grote beest van Maastricht) de wetenschappelijke naam 'Mosasaurus'. In 1829 maakte Gideon Mantell, een Engelse geoloog en paleontoloog, daar ter ere van Hoffmann 'Mosasaurus hoffmanni' van, een naam die nog steeds in gebruik is.
Het was de beroemde zoöloog Hermann Schlegel van1858 tot 1884 directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie, die in 1854 aantoonde dat de Maashagedis flippervormige ledematen moest hebben gehad en dus een zeedier moest zijn geweest. Tot dan toe had men aangenomen dat de Maashagedis zowel op het land als in het water kon leven en daaraan aangepaste ledematen had. Mosasauriërs vormden een soortenrijke groep. Sommige soorten waren enkele meters groot, andere konden zo'n 15 meter lang worden. Alle soorten voedden zich met ammonieten en bewogen zich voort door middel van horizontale bewegingen van rug en staart. De flippers werden voornamelijk gebruikt om te sturen en het lichaam stabiel te houden.
De eerste fossielen van de Maashagedis werden al in 1764 in de Sint-Pietersberg gevonden door J.B. Drouin. De beroemdste is echter in1780 ontdekt. In dat jaar vonden arbeiders in één van de gangen van de Sint-Pietersberg een aantal kaken. Barthlemy Faujas de Saint Fond (1742-1819) geeft een beschrijving van de lotgevallen van de kaken. Volgens hem riepen de groeve-arbeiders de hulp in van de arts Hoffmann. Hoffmann liet de kaken voorzichtig uitgraven en naar zijn huis brengen. Pater Godin claimde de kaken op grond van het feit dat ze in zijn grond waren gevonden en maakte er een rechtszaak van. Hij won en stelde de kaken tentoon in een huisje aan de voet van de Sint-Pietersberg. In 1795 veroverden de Fransen Maastricht en eisten de kaken op. Godin had intussen de kaken in de stad verstopt. Het verhaal gaat verder dat Augustin-Lucie de Frécine, die voor de Fransen onder andere allerlei interessant wetenschappelijk materiaal buit maakte, een beloning van 600 flessen uitmuntende wijn uitloofde voor degene die het stuk onbeschadigd bij hem thuis bezorgde. De andere dag al brachten 12 grenadiers de kaken bij Frécine. Volgens de studente Peggy Rompen klopt dit verhaal echter niet. Het verhaal van Faujas werd volgens Rompen verzonnen ter rechtvaardiging van het feit dat het Franse leger een burger zijn eigendom had ontnomen.
Zeker is dat het fossiel door de Fransen in beslag werd genomen en naar Parijs werd overgebracht. In Parijs werd het opgenomen in de collectie van het net geopende (1793) Muséum national d'Histoire Naturelle waar het een belangrijk studieobject was voor Georges Cuvier. Daar is het sindsdien gebleven. Pogingen om het terug te krijgen mislukten. Wel kreeg Maastricht een onder leiding van Cuvier gemaakte replica, die nog steeds te zien is in het Natuurhistorisch Museum Maastricht, terug.
De vondst van een compleet skelet is zeer uitzonderlijk en van Mosasaurus hoffmanni dan ook nog niet aangetroffen. Na de dood raken de wervels namelijk snel uit hun anatomische verband, door de invloed van zeestromingen en de activiteiten van aaseters. Maastricht is niet de enige vindplaats van de maashagedis. Ook in de andere Zuid-Limburgse kalksteengroeven en vooral ook vlak over de grens in België worden regelmatig vondsten gedaan.