Diplocynodon was een op een kaaiman lijkende krokodilachtige met een korte snuit die leefde gedurende het Eoceen in Europa. De naam Diplocynodon is samengesteld uit de Latijnse en Griekse woorden diplo (dubbel), cyno of kunos (hond) en odontos (tand). In het Nederlands heet deze soort de dubbele-honden-tand krokodil.
Diplocynodon behoort tot een uitgestorven genus uit de orde van de krokodilachtigen (de term ‘krokodil' komt van het Griekse krokodeilos, dat hagedis betekent). Volgens onderzoekers is Diplocynodon nauw verwant met alligators.
Diplocynodon heeft uiterlijke overeenkomsten met kleinere krokodil-achtigen en vooral met kaaimannen. De gevonden fossielen van Diplocynodon zijn 1 tot 2 meter lang.
Kenmerkend voor Diplocynodon zijn de derde en vierde tand in de kaak. Deze conische (kegelvormige), puntige tanden staan dicht tegen elkaar aan. Figuur 2 laat dit duidelijk zien, kaak A is van een Diplocynodon hantoniensis en kaak B daaronder van een Crocodylus acutus (spitssnuitkrokodil).
Tevens heeft de Diplocynodon gepaarde ventrale (rug) osteodermen (Grieks: osteo (bot), derm (huid)); beenachtige plaatjes in de huid die bestaan uit twee delen. Dit kenmerk vinden we terug bij de moderne kaaiman.
Krokodillen zijn amfibische vertebraten die hun leven deels in het water (in rivieren, meren en moerassen) en deels op het land doorbrengen. Diplocynodon leefde ook in een omgeving waar veel water was. Tijdens het Eoceen was Nederland een tropische kust met mangroven. In het achterland groeiden dichte tropische bossen. Het was een vrij vochtige omgeving. Waarschijnlijk werden de bossen doorsneden door rivieren en waren er her en der ook meren en moerassen die een ideaal leefgebied voor krokodillen vormden.
In het water was volop voedsel te vinden voor Diplocynodon. Zijn dieet bestond vermoedelijk voornamelijk uit vis en kleine reptielen. Wellicht voedde hij zich ook met primitieve zoogdieren, die aan het begin van het Eoceen hun intrede deden.
De meeste krokodilachtigen hebben zoutklieren in de tong, die dienen om zout uit het bloed te verwijderen (osmoregulatie), dit is nodig om droogtes en periodes in zout (zee)water te kunnen overleven, wanneer vocht uit aan het lichaam wordt onttrokken door de huid. Alligatoridae hebben echter geen zoutklieren en zijn er in hun lange geschiedenis nooit in geslaagd in zoutwaterhabitats te leven of broeden. Daarom lijkt transoceanische verspreiding van Diplocynodon naar andere continenten (zoals Noord-Amerika) zeer onwaarschijnlijk.
Fossielen van Diplocynodon zijn alleen gevonden op het Noordelijk halfrond. Hoewel er fossielen zijn gevonden in Noord-Amerika met een vergelijkbaar gebit, denkt men dat het hier gaat om de uitgestorven krokodillensoort Borealosuchus. De bekendste Europese Diplocynodon fossielen zijn gevonden in Duitsland (de groeve van Messel bij Darmstadt en in Geiseltal), Frankrijk (Saint-Gérand-le-Puy) en in Engeland (in de kliffen van Hordwell). In Nederland zijn vooralsnog geen overtuigende fossielen gevonden. Maar waarschijnlijk heeft het dier hier tijdens het Eoceen wel geleefd. Er waren althans geschikte biotopen voor het dier voorhanden in het zuiden van ons land.
Fossielen van krokodillen en alligators vertellen ons dat de temperatuur in het Eoceen zo'n tien graden hoger geweest moet zijn dan nu, omdat koudbloedige dieren van dat formaat alleen onder tropische omstandigheden kunnen functioneren. Dat Europa een tropisch klimaat had blijkt ook uit de plantenfossielen die men tegenkomt op de vindplaatsen van Diplocynodon. Naarmate de temperatuur in Europa gedurende het midden-Eoceen daalde, verschoof het leefgebied van Diplocynodon zich naar het zuiden, naar zuidoost en zuidwest Europa.
De meeste Diplocynodon fossielen stammen uit het Eoceen, tussen 56 en 34 miljoen jaar geleden, maar er zijn ook exemplaren gevonden die dateren uit het late Krijt, de periode van 100 tot 65 miljoen jaar geleden, tot aan het midden Mioceen, tussen 16 en 12 miljoen jaar geleden. Deze periode overbrugt dus zelfs de zogenaamde Krijt-Tertiair massa-extinctie, waarbij rond 65 miljoen jaar geleden op de grens van het Krijt en het Paleoceen in relatief korte tijd zeer veel planten- en dierensoorten (waaronder dinosauriërs) op aarde uitstierven. Diplocynodon is dus een soort die gedurende buitengewoon lange tijd bestaan heeft.
Binnen de orde der Crocodylia (suborde Eusuchia), worden de volgende families onderscheiden:
crocodylidae (‘echte' krokodillen, 3 nog levende geslachten met 14 soorten), gavialidae (de gavialen, 1 nog levend geslacht met 1 soort) en de alligatoridae (alligators en kaaimannen, 8 soorten in 4 nog levende genera). Het is dus niet juist om te stellen dat Diplocynodon een voorouder is van de moderne krokodil, het is echter een uitgestorven (extincte) zustergroep van de kaaiman- en alligatorachtigen.
Omdat Nederland tijdens het Eoceen grotendeels onder de Atlantische oceaan lag en Diplocynodon niet in zee leefde, zijn er geen fossielen gevonden in Nederland. Eocene landafzettingen zoals bekend van Messel zijn bij ons ook niet aangetroffen. Diplocynodon is fossiel dus afwezig. Maar in de zuidpunt van Nederland waren mogelijk vergelijkbare biotopen aanwezig als in de omgeving van Messel. Het is dus niet ondenkbaar dat Diplocynodon in ons land geleefd heeft. Maar om dit hard te kunnen bewijzen zijn fossielvondsten nodig.
- Remon Visser, Naturalis
Böhme, M. 2003. Palaeogeography, palaeoclimatology, palaeoecology 195(3-4): 389.
Brochu, C.A. 1999. Phylogenetics, taxonomy, and historical biogeography of Alligatoroidea, - Journal of Vertebrate Paleontology 19(2): 9-82.
Encyclopædia Britannica 2008. Crocodile. Retrieved December 09, 2008, from Encyclopædia Britannica Online http://www.britannica.com/EBchecked/topic/143679/crocodile
Ginsburg L. & Bulot C. 1997. Les Diplocynodon (Reptilia, Crocodylia) de l'Orléanien (Miocène inférieur à moyen) de France. - Geodiversitas 19(1) : 107-128.
Mook, C.C. 1960. Diplocynodon remains from the Bridger beds of Wyoming. - American Museum novitiates nr. 2007.
Ross, C.A. 1989. Crocodiles and Alligators, Facts on File. - New York.
Ross, C.A. 1989. Crocodiles and Alligators. - Weldon Owen Inc. San Francisco.
Schwimmer, D.R. 2002. King of the Crocodylians, The Paleobiology of Deinosuchus. - Indiana University Press, Bloomington, VS.
Taplin, L. E. & G. C. Grigg 1989. Historical zoogeography of the eusuchian crocodilians: a physiological perspective. - American Zoologist 29: 885-901.
Ward, D. Fossils. Smithsonian Handbooks.
West, I. 2008. The Eocene Cliffs, with Leaf Beds, of Bournemouth Dorset - Geology of the Wessex Coast. Retrieved on November 14 2008 from http://www.soton.ac.uk/~imw/bourne.htm
Website Museum de Toulouse