Langs de rivieren liggen de uiterwaarden. Uiterwaarden zijn niet helemaal vlak; sommige delen liggen lager. Die lage delen vormen diepe kommen waarin zware klei is afgezet, zogenaamde komklei. De afzetting van dikke pakketten komklei vond plaats in de periode vóór de bedijking, toen de rivieren nog vrij konden overstromen.
Nu de rivieren bedijkt zijn, overstromen de uiterwaarden nog steeds, alleen binnen de dijken. In de laaggelegen komgronden blijft het water het langst staan. Slib dat in het rivierwater zweeft, bezinkt en zet een nieuw laagje komklei af. Komgronden groeien dus nog elk jaar aan, maar worden ook steeds minder diep. Omdat komgronden lang vochtig blijven, zijn ze niet erg geschikt voor landbouw. Boeren gebruiken ze vooral als grasland: om het vee op te laten grazen of om 's zomers te hooien.
Komgronden zijn de laaggelegen, natte gebieden in het rivierenlandschap die altijd in combinatie met oeverwallen optreden. Ontwatering ten behoeve van de landbouw heeft inklinking veroorzaakt, waardoor de komgronden nog lager werden ten opzichte van de oeverwallen. Tegenwoordig liggen de komgronden 1-2 meter lager dan de oeverwallen. Bedijking heeft ervoor gezorgd dat de rivier een veel kleiner gebied kan overstromen, namelijk het stuk land tussen de oeverwallen en de dijk. Hier kan zich nog steeds klei ophopen, wat elk voorjaar bij hoog water gebeurt. De oude komgronden achter de dijk staan niet meer in verbinding met de rivier en worden dus niet meer opgehoogd.
Bij het ontstaan van komgronden speelt de rivier een doorslaggevende rol. Behalve water voeren rivieren ook allerlei sedimentdeeltjes aan, zoals zand en klei. Voordat de rivieren ingeperkt waren door dijken overspoelden ze bij hoogwater het omringende land. Op het land neemt de stroomsnelheid van het water af, het zwaardere zand zakt vlak langs de oevers naar de bodem en vormt de oeverwallen. De lichtere kleideeltjes worden door het water nog wat verder meegenomen. Ze bezinken pas voorbij de oeverwallen, waar het water tot rust komt. Door overstroming en bezinking in opeenvolgende jaren stapelen zich in de komgronden dikke pakketten klei op, tot meerdere meters dik.
De verschillen in hoogte en waterhuishouding in het rivierenlandschap hebben geleid tot verschillen in landgebruik. Voor hun veiligheid leven bewoners van het rivierengebied hoog en droog op de oeverwallen en de stroomruggen, waar ze ook hun boomgaarden en akkers hebben. Hun graslanden liggen in de nattere komgronden. Deze zijn natter omdat de zware klei slecht water doorlaat. In de loop van de tijd heeft men wel geprobeerd de komgronden via ontwatering productiever te maken. Daartoe is er een heel netwerk van sloten aangelegd, waardoor de waterhuishouding geleidelijk aan is veanderd en er hier en daar ook bewoning en akkerbouw voorkomt. Probleem blijft echter dat de zware kleigrond moeilijk te bewerken is.
Nog steeds vinden we daarom in de kommen hoofdzakelijk weidegrond, hooiland, grienden (wilgen- en rietakkers) en eendenkooien. De graslanden zijn vaak broedgebieden voor weidevogels zoals grutto en kieviet. Een enkele keer word je verrast door een eendenkooi, bijvoorbeeld bij Batenburg of Waardenburg, allebei in de Betuwe. Eendenkooien horen al eeuwenlang bij de komgronden. Ze liggen vlakbij de rivier, maar je vindt ze ook verder weg in hooilanden die ‘s winters onder water staan (veldkooien).
In natuurgebied 't Broek bij Waardenburg in de Tielerwaard, tussen Waal en Linge, vind je nog veel van de oorspronkelijke elementen van de komgronden terug: hooigronden, grienden, natte graslanden en maar liefst twee eendenkooien. Het gebied is in handen van Staatsbosbeheer, dat de komgronden zoveel mogelijk in originele drassige staat wil houden. Dat houdt in dat het water het gebied in moet in plaats van eruit.
Door regelmatige overstromingen van Waal en Linge ontstonden in het tussenliggende gebied de komgronden, drassig en moeilijk te bewerken. Na aanleg van de dijken in de 13e en 14e eeuw bleven de drassige gronden een probleemgebied voor de boeren en een watermolen moest wat doen aan de ergste wateroverlast. Ook via andere vormen van ontwatering deed men alle moeite de komgronden droger te krijgen. Tegenwoordig laat Staatsbosbeheer de molen juist de andere kant op malen, met als doel de gronden nat te houden.
De graslanden zijn in het voorjaar broedplaatsen voor weidevogels, de lage delen staan 's winters onder water en trekken dan veel eenden en ganzen aan. Ook komen er allerlei andere dieren voor, zoals reeën en hazen. De bodem wordt niet bemest en er wordt niet tegen onkruid gespoten: er is in de loop van de tijd een enorme variatie aan planten ontstaan die alleen op dit soort schrale gronden voorkomt.
De eendenkooi Waardenburg is vijfhonderd jaar oud. Rondom de kooiplas vind je oude knot-essen en knotwilgen, met eikvarens op de stam. In de kooi zelf tref je talloze vogel-, vis-, amfibieën- en plantensoorten aan. Eendenkooien zijn oases van rust, aparte stukjes natuur met vaak een heel eigen biodiversiteit: dieren en planten kunnen er ongestoord groeien en bloeien want bezoekers worden slechts op enkele dagen toegelaten, in sommige kooien zelfs helemaal niet. De eendenkooi Waardenburg is vanwege zijn ligging een typisch voorbeeld van een veldkooi in de komgronden.
- Carla Janssen, Naturalis 2008