ZOEKEN

MEER FOSSIELEN SINT-PIETERSBERG

Bekijk alle fossielen sint-pietersberg in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Geleedpotigen van de Sint-Pietersberg

Geleedpotigen (arthropoda) vormen een grote groep die als kenmerk heeft dat lichaam en/of poten geleed zijn, wat inhoudt dat ze uit verschillende segmenten zijn opgebouwd. Wereldwijd zijn er heel wat vertegenwoordigers: kreeftachtigen, insecten, spinnen, duizendpoten en - in het Paleozoïcum- trilobieten.

Uitsluitend schaaldieren

Van alle soorten die bij de arthropoden horen zijn in de Sint-Pietersberg uitsluitend kreeftachtigen ofwel schaaldieren (Crustacea) zoals krabben en kreeften, isopoden en mosselkreeftjes als fossiel gevonden. De naam Crustacea is afgeleid van het Latijnse ‘crusta' dat ‘schaal' betekent. Krabben en kreeften (Malacostraca, hogere kreeftachtigen) zijn op hun beurt weer een ondergroep van de Crustacea. Naast krabben en kreeften horen ook garnalen en pissebedden bij de Malacostraca.

 

Kreeftachtigen komen in grote aantallen in zout en zoet water voor. Sommige soorten, zoals de pissebedden, hebben zich aan het land aangepast. Kenmerkend is het harde uitwendig pantser, het exoskelet, dat bestaat uit chitine met een hoog kalkgehalte. Door de combinatie van chitine en kalk kan het pantser niet met de rest van hun lijf meegroeien en vervellen ze af en toe, met andere woorden: ze zijn uit hun kalkjas gegroeid. Het kalkachtige deel van het skelet is in de regel het best gefossiliseerd; dit wordt als fossiel teruggevonden.

Stimulans voor onderzoek

Hoewel krabben en kreeften in het Maastrichtien een zeer groot deel van de zeebewoners uitmaakten, hebben ze lange tijd niet veel aandacht gekregen, ook niet van onderzoekers van Pietersbergse fossielen. De belangstelling leefde in de jaren tachtig weer op naar aanleiding van een publicatie over een nieuwe krabbensoort (Prehepatus werneri), waarvan slechts één complete schaar was gevonden (1984) in de Formatie van Maastricht. Dit stimuleerde verder onderzoek. Sindsdien zijn veel nieuwe soorten gevonden en beschreven. De Sint-Pietersberg blijkt rijk te zijn aan krabbenfossielen, vooral in de Kalkstenen van Nekum en Meerssen, de twee bovenste laagpakketten van de Formatie van Maastricht. Het is een van de meest gevarieerde krabbenfauna's uit het Maastrichtien.

 

Eumorphocorystes sculptus (familie Raninidae) is een andere krab uit die rijke krabbenfauna. Leden van de familie Raninidae zijn wat aparte en ‘primitieve' krabben, die qua uiterlijk iets van een kikker weg hebben. Hun scharen waren geschikt om te graven en Eumorphocorystes sculptus kon je dan ook  vaak half in het kalkzand van de zeebodem ingegraven aantreffen. Teruggevonden zijn kalkfragmenten van de schaal en van de scharen.

 

Bij de garnaalachtigen is Mesostylus  faujasi  een opvallende verschijning. Die soort  leefde namelijk in zelfgegraven gangenstelsels. De enige echt stevige onderdelen waren de schaarpoten. Niet verwonderlijk, want die dienden voor het graven van de gangen. Vermoedelijk had Mesostylus  faujasi  nauwelijks andere harde verkalkte delen. In het Hemipneustes-niveau van de Kalksteen van Nekum zijn ze in grote aantallen in zeer goede staat aangetroffen. Mesostylus faujasi  leefde van micro-organismen die in het kalkzand voorkwamen. De soort had een zachte zeebodem nodig voor z'n bestaan, anders kon zij geen gangen graven.

Jagtia kunradensis

Geleedpotigen, kreeften: Jagtia kunradensis.

Jagtia kunradensis  is een vrij recent (1997) beschreven kreeftensoort, zoals te lezen is in het artikel van Tshudy en Sorhannus. Onderzoek naar fossiele kreeften in de collecties van het Institut Royal des Sciences Naturelles de Belgique (Brussel) zorgde voor een revisie van enkele kreeftensoorten, met de ontdekking van een nieuwe soort tot gevolg: Jagtia kunradensis (familie Nephropidae). Dit   is een kreeft met twee grote asymmetrische scharen, de rechterschaar groter en anders van vorm dan de linker. De Engelse term voor dit soort kreeften is niet voor niets ‘clawed lobster'. De functie van de scharen is ook anders: rechts is om voedsel met een harde schaal, zoals bijvoorbeeld tweekleppigen, te kraken; links is om te knippen.

 

Jagtia kunradensis heeft een aantal afwijkende kenmerken, vergeleken met andere Krijt-kreeften zoals Oncopareia bredai of Hoploparia beyrichi. Opvallend zijn bijvoorbeeld de stevige ribbels met stekels op de scharen, het oppervlak is dus niet glad. Ook de betanding van de scharen is afwijkend. Deze soort is tot nog toe uitsluitend in de Kalksteen van Kunrade aangetroffen. Met de Kalksteen van Kunrade wordt een aantal lagen van de Formatie van Maastricht bedoeld tussen de Kalksteen van Lanaye en de Kalksteen van Nekum, die in de buurt van Kunrade (Heerlen) voorkomen.

Klein maar fijn: mosselkreeftjes

Ook mosselkreeftjes (Ostracoda), een heel soortenrijke groep kreeftachtigen (Crustacea), zijn geleedpotigen (Arthropoda). Mosselkreeftjes zijn kleine kreeftachtige diertjes, meestal niet groter dan 0,5 tot 1,5 millimeter, die leven in een kalkschaaltje (carapax) dat bestaat uit twee schelpjes. Maar er zijn ook reuzenvormen, groter dan twee centimeter, bijvoorbeeld Leperditia. Alleen is deze ostracode niet in de Sint-Pietersberg  aangetroffen maar noordelijker in Nederland, in zwerfsteen-kalksteen uit het Siluur (± 443-416 miljoen jaar geleden).

 

Hun Nederlandse naam danken ze aan het feit dat de kalkschaal op een mossel lijkt. De naam Ostracoda is afgeleid van het Griekse woord ‘ostrakon', dat schelp betekent. Het zijn voornamelijk bodemdiertjes die - vanaf het Cambrium tot en met vandaag de dag - wijdverbreid in zeer uiteenlopende milieus voorkomen, van ondiep zoet water tot op grote diepte in de oceaan. Hun fossiele resten -de schelpjes fossiliseren gemakkelijk- worden zó vaak op zó veel verschillende locaties in grote aantallen gevonden dat ze als gidsfossielen dienen. Gidsfossielen vertellen ook iets over het milieu waarin de diertjes, die ze ooit waren, leefden (paleoecologisch onderzoek) en aan welke leefomgeving ze de voorkeur gaven in de tijd dat het sediment is afgezet (biostratigrafie). Ook voor het Laat-Krijt van Zuid-Limburg gaat dit op.

 

De kalkschaaltjes laten allerlei uitvoeringen zien: van glad tot gegroefd, met putjes, richels of met stekels. Larven van ostracoden vervellen, correcter is eigenlijk 'verschalen', zo'n acht keer voordat ze volwassen zijn. Ieder diertje wordt dus vertegenwoordigd door een aantal in grootte verschillende schelpen. De mosselkreeftjes zitten met spieren aan de twee schelpjes vastgehecht die ze op die manier kunnen openen en sluiten. Het scharniersysteem zit op de rug. In tegenstelling tot de meeste Crustacea vormen bij mosselkreeftjes kop en rest van het lichaam één geheel, er is geen duidelijke segmentatie. De zeven paar ledematen, minder dan bij andere kreeftachtigen, hebben verschillende functies zoals  voortbewegen, grijpen of het schoonmaken van de kalkschaal. Door poriën in de schaal steken heel kleine haartjes naar buiten die dienen als tastorgaan. Om aan hun eten te komen zeven ze meestal voedsel uit het water; sommige mosselkreeftjes zijn rovers. En dan te bedenken hoe klein deze diertjes zijn.

Reuzen uit de Sint-Pietersberg

Geleedpotigen, mosselkreeftjes: Mesoleberis hollandica en Limburgina ornata.

In de Sint-Pietersberg zien we vanaf het begin van de Formatie van Maastricht een toename in het aantal soorten ostracoden. Waarschijnlijk hing dit samen met het opwarmen van het zeewater in die periode tot een subtropisch niveau; een milieu dat ook koralen erg prettig vonden. Onderzoek naar de leefomgeving van de in de Formatie van Maastricht aangetroffen ostracoden heeft aangetoond dat de gladschalige soorten(zoals Mesoleberis hollandica en Bairdia trigona), die meestal een dunnere schaal hebben, om die reden waarschijnlijk de voorkeur hebben gegeven aan een rustiger (en vaak dieper) deel van de Zuid-Limburgse Krijtzee.

 

Eén van die gladschalige ostracoden, Mesoleberis hollandica, is Zuid-Limburgs eigen ‘reuzenmosselkreeftje' met zijn lengte van vijf tot negen mm en hoogte van vier tot zeveneneenhalve mm. Inderdaad gigantisch vergeleken met bijvoorbeeld Limburgina ornata, een soort met een sterk versierde schaal, die niet groter werd dan één millimeter. Dat is niet meer dan een minuscuul speldenprikje, maar dan wel een heel mooi versierd speldenprikje. Vandaar ‘ornata' wat in het Latijn ‘versierd' betekent.

Mesoleberis hollandica behoort tot de Myodocopina, een groep ostracoden die wel bekend is uit het Carboon en Trias van Zuid-Limburg maar die in het Mesozoïcum weinig voorkomt. Begin deze eeuw ontdekt in de Kalksteen van Meerssen is de vondst van deze soort na uitgebreid onderzoek in 2006 als een nieuw geslacht en soort bekend gemaakt in een artikel van L.S. Kornicker et al. over Mesozoïsche Myodocopina. Zij kreeg de naam Mesoleberis hollandica. De soort komt uitsluitend voor in de Kalksteen van Nekum (bovenste gedeelte) en de Kalksteen van Meerssen van de Sint-Pietersberg en directe omgeving.

 

Ostracoden met versierde schalen (zoals Limburgina ornata en Bythoceratina hispida) kunnen beter tegen een stootje. Met hun dikkere schalen zijn ze bestand tegen woeliger water. Aangenomen wordt dat ze in het onrustige water dichtbij de kust, waar de branding merkbaar was, leefden.

Klein maar nuttig: ostracoden leveren een belangrijke bijdrage aan het onderzoek naar de opbouw van het kalksteenplateau van de Sint-Pietersberg. Al in de negentiende eeuw verschenen de eerste publicaties. Aanvankelijk niet meer dan alleen inventarisaties en beschrijvingen van soorten, breidde het onderzoek zich ook hier in de loop van de tijd uit tot op het terrein van de paleoecologie en biostratigrafie Een onderzoek dat interessante informatie heeft opgeleverd over bijvoorbeeld de waterdiepte of bodemgesteldheid maar tegelijkertijd het besef doet groeien dat er nog veel te onderzoeken overblijft. Vanwege hun kleine formaat worden ostracoden gerekend tot de microfossielen.

 

Carla Janssen, Naturalis 2012

 

 

Meer informatie

  • Bless. M.J.M.; Felder, P.J.; Meessen, J.P.M.TH. 1983. Ostracoden uit het Boven-Krijt van Zuid-Limburg als milieu-indikatoren. - Nat. Hist. Maandblad, jaargang 72, no 9, p. 158-164.
  • Clarkson, E.N.K. 1998. Invertebrate Paleontology and Evolution.
  • Deroo, G. 1966. Cytheracea (Ostracodes) du Maastrichtiende Maastricht (Pays Bas) et des régions voisines; résultats stratigraphiques et paléontologiques de leur etude. - Mededelingen van de Geologische Stichting, Serie C, V 2 - No 2, planche VI, planche XXIII.
  • Felder, P.J. 1981. Mesofossielen in de kalkafzettingen uit het Krijt van Limburg. - Nat. Maandblad, jaargang 70, no 12, p. 201-236.
  • Felder, P.J.; Bless, M.J.M.; Meessen, J.P.M.Th. 1985. Bioklasten, ostracoden en foraminiferen in het Campanien en Maastrichtien van Zuid-Limburg en noord-oost België. - Grondboor & Hamer, jaargang 39, no 6, p. 163-199.
  • Fossils of the Chalk 1987. The Paleontological Association. Andrew B. Smith (ed.), Field Guides to fossils: number 2.
  • Fraaye, R.H.B.; Collins, J.S.H. 1987. A new crab, Prehepatus Werneri (Crustacea: Decapoda), from the Maastrichtian of the Netherlands. - Journ. of Paleontology, v. 61, no 3, p. 549-552.
  • Grondboor & Hamer 1998. Jaargang 52, no 3 en 4/5 -  Limburgnummer 9A en 9B.
  • Ham, Raymond W.J.M. van der et al. 2011. Mosacaulis spinifer gen. et sp. nov.: an enigmatic Maastrichtian plant. - ScienceDirect; Review of Palaeobotany and Palynology, vol. 168, no 1, p. 51-67.
  • Ham, Raymond W.J.M. van der et al. 2007. Seagrass foliage from the Maastrichtian type area (Maastrichtian, Danian, NE Belgium, SE Netherlands). - ScienceDirect; Review of Palaeobotany and Palynology, vol. 144, p. 301-321.
  • Howe and Laurencich 1958. Introduction to the Study of Cretaceous Ostracoda, p. 76.
  • Jagt, John W.M.; Bakel, Barry W.M. van; Fraaije, René H.B. 2009. Opmerkelijke Luiks-Limburgse Krijtfossielen. - Nat. Hist. Maandblad, jaargang 98, no 3, p. 44-45.
  • Jagt John W.M.; Donovan S.K.; Jagt-Yazykova E.A. 2012. Fossils of the type Maastrichtian (Part 1). - Scripta Geologica, Special Issue 8.
  • Pokorný, V. 1978. Ostracodes. - Introduction to marine micropaleontology, ed. Haq, B; Boersma, A.
  • Treatise on INVERTEBRATE PALEONTOLOGY 1961. Raymond C. Moore (ed.), Part Q, ARTHROPODA  3.

Auteurs

  • Carla Janssen

Meer fossielen sint-pietersberg