Bij zand denken de meeste mensen meteen aan het strand en de duinen; 'lekker zonnen aan zee'. Er is echter ook een enorme laag zand die het binnenland van Nederland bedekt. Tijdens de laatste ijstijd, in het Weichselien, zo'n 20.000 jaar geleden, bestond het Nederlandse landschap uit koude steppen, toendra's of zelfs poolwoestijn. Er was maar weinig begroeiing en er liepen grote zoogdieren zoals mammoeten rond. Doordat het Nederlandse landschap kaal was, konden fijne zanddeeltjes van bijvoorbeeld stuwwallen en uit rivierbeddingen worden geblazen, dat vervolgens over grote delen van Nederland als een deken van zand werd afgezet. Het dekzand vormt niet alleen een deken maar is ook terug te vinden in de vorm van langgerekte dekzandruggen en duinen.
Het zand waaruit het dekzand bestaat heeft afgeronde korrels met een diameter van zo'n 105-210 μm. Dekzand heeft meestal een gele tot lichtgrijze kleur. Door het tegen elkaar botsen van de korrels in de lucht hebben ze een mat oppervlak. Vaak zijn er op dekzanddekens U-vormige zandruggen, de dekzandruggen, te vinden. De opening van de U-vorm wijst dan in de richting van de wind. Deze was meestal noordwest tot zuidwest. De paraboolvormige dekzandruggen en de laagvlakten eromheen hebben een hoogte verschil van zo'n een à twee meter en geven het dekzandlandschap een glooiend karakter.
De meeste dekzandafzettingen in Nederland komen uit de laatste ijstijd, het Weichselien. Dekzanddekens en -ruggen hebben zich mogelijk ook tijdens eerdere ijstijden kunnen vormen. Deze liggen echter niet aan het oppervlak. In het Vroeg-Weichselien was Nederland nog overwegend begroeid. Toch ontstonden er al kale plekken op de bodem en kreeg de wind vat op het zand dat de bodemlaag vormde. De wind zorgde voor zandverstuivingen, maar deze vonden vanwege de begroeiing alleen lokaal plaats. Later, tijdens het pleniglaciaal van het Midden-Weichselien, werd het nog kouder in Nederland. De begroeiing werd nog kariger en Nederland was onderdeel van de toendra. De wind kreeg vrij spel en ging op veel grotere schaal zand verstuiven. Er ontstond een eerste dekzanddeken, het zogenaamde oude dekzand. Deze laag wordt hier en daar onderbroken door horizontale leemlagen en in enkele gevallen door lösslagen.
Tussen de lagen van het oude dekzand I en het oude dekzand II bevindt zich de Laag van Beuningen. Dit is een grindrijke laag, gevormd in het koudste en droogste deel van het pleniglaciaal. Het grind werd samen met zand en leem afgezet door de vele riviertjes die er in die tijd over het bevroren land stroomden. De fijnkorrelige afzettingen zijn later weggegblazen en het grind bleef achter. Vaak zijn de grindjes gezandstraald en hebben hierdoor een afgevlakte vorm gekregen (windkanters).
Aan het einde van de ijstijd, in het late deel van het Weichselien, kwam er weer meer begroeiing. De planten waren beter in staat het zand vast te houden, waardoor het dekzand beter bleef liggen. Er ontstond reliëf in het landschap. Het reliëf bestond uit langgerekte dekzandruggen. Deze dekzandruggen konden kilometers lang worden en zo'n honderd meter breed. De zandruggen zijn gevormd uit de jonge dekzanddeken, dat geen leemlagen bevat. De jonge dekzanddeken is gevormd aan het einde van het Weichselien. Het jonge dekzand bestaat voor een deel uit het zand van de oudere dekzanddeken, dat door de wind opnieuw is opgewaaid en weer is afgezet. Doordat er meer begroeiing was aan het einde van het Weichselien had de wind minder vat op het zand en werd het jonge dekzand alleen lokaal verstoven.
Dekzandruggen aan de oppervlakte vinden we in het zuiden en oosten van Nederland, bijvoorbeeld in Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel, Drenthe en Groningen. In West-Nederland liggen weliswaar ook dekzandafzettingen, maar deze zijn later bedekt door Holocene afzettingen.
Een goed voorbeeld van een gebied waar nog veel dekzanddekens en dekzandruggen te vinden zijn, is het Nationaal Park Loonse- en Drunense duinen in Noord-Brabant. De Loonse- en Drunense duinen zijn door natuurlijke processen, maar ook door mensenhanden ontstaan. Het dekzand van de duinen stamt uit het Weichselien. Door het kappen van de bossen door de bewoners tijdens de middeleeuwen kwamen de dekzandlagen open te liggen en kon het zand verstuiven tot duinen. De Loonse- en Drunense duinen werden omringd door moerassen, met in het noorden en westen de venen van Langstraat en Kaatsheuvel en in het zuiden en oosten de beekdalen van Zand- en Broekley. Het nationale park heeft een oppervlakte van zo'n 3500 hectare en ligt tussen Tilburg, Waalwijk en 's Hertogenbosch.
- Mieke Kokshoorn, Naturalis
Berendsen, H.J.A. 2004. De vorming van het land. - Van Gorcum & Comp, Assen.
Gans, W. de 2006. ANWB Geologieboek Nederland. - ANWB, Den Haag.
Mulder, E.F.J. et. al. 2003. De ondergrond van Nederland. - Peeters, Herent, België.
Terlingen, M. et. al. Wereld in werking, basisboek bovenbouw havo/vwo. - Malmberg, Den Bosch.