Een van de favoriete tijdbestedingen van Nederlanders is een dagje naar het strand - als het lekker weer is tenminste. Zonnebaden, schelpen zoeken, een duik in zee, langs de waterlijn lopen, wat wil je nog meer? In ieder geval niet een klim recht omhoog het duin op. De verlokkelijke rij zandheuvels die de strandbezoeker begroet is namelijk op veel plaatsen afgezet met prikkeldraad: verboden toegang! Een teleurstelling voor spelende kinderen, maar het prikkeldraad staat er natuurlijk niet voor niets. Duinen zijn een onmisbare schakel in de kustverdediging. Geen ander landschap is voor onze veiligheid zo belangrijk als het duinlandschap, dus kunnen we er maar beter vanaf blijven.
Duinen liggen aan zee. De meeste tenminste. Veel verder landinwaarts liggen ook duinen, de zogenaamde rivierduinen. Hun vorm en ontstaanswijze verschilt niet veel. Zowel zee- als rivierduinen bestaan uit zand dat door de wind is opgeblazen tot heuvels. Zeeduinen zijn echter veel omvangrijker dan rivierduinen. Langs de hele kust, van het oostelijkste Nederlandse Waddeneiland Rottumeroog tot de grens met België in Zeeuws-Vlaanderen, is een vrijwel onafgebroken gordel van duinen te vinden. Duinen zijn weliswaar het meest opvallende element in het duinlandschap, maar ze zijn slechts een van de onderdelen. Ook het strand en buitengaatse zandplaten kunnen we tot het duinlandschap rekenen en dat is helemaal niet gek, want het zand dat de duinen vormt komt daarvandaan.
Het duinlandschap is een smalle strook tussen de zee en het 'binnenland'. Van de zeekant naar de landkant is het duinlandschap opgebouwd uit een serie duidelijk te onderscheiden onderdelen: in zee liggende zandplaten, het strand op de scheidslijn van zee en land, de jonge duinen direct langs het strand en de oude duinen verder landinwaarts.
Zandplaten - Zandplaten komen in de open zeearmen van Zeeland en in het Waddengebied in Noord-Nederland voor. Heel grote zandplaten, zoals de Noorderhaaks voor de kust van Den Helder, hebben een oppervlakte van vele vierkante kilometers. De weidsheid en leegheid van zulke platen kun je niet beter ervaren dan wanneer je er uren overheen loopt. Eindeloos vlakke zandplaten zijn de meest desolate gebieden van Nederland. Je komt er weinig leven tegen. Het leven zit meer in de platen zelf, want ze bewegen voortdurend door aangroei aan de ene kant en afkalving aan de andere kant. Steeds verder aangroeiende zandplaten kunnen zich ontwikkelen tot eilanden. Zo is de verwachting dat de Noorderhaaks zich in de komende jaren zal ontwikkelen tot een nieuw Waddeneiland, vergelijkbaar met bestaande eilanden als Texel en Terschelling. Wandelende zandplaten kunnen ook aan bestaande eilanden vastgroeien en deze vergroten. Zo is de strandvlakte de Hors, aan de zuidwestpunt van Texel, een aan het eiland vastgegroeide zandplaat. Vaker nog zijn zandplaten tijdelijk en verwijnt het zand waaruit ze zijn opgebouwd geleidelijk weer in zee.
Stranden - Het strand is het grensvlak waar land en zee elkaar ontmoeten. Direct achter het strand rijzen de duinen op. Strand en duinen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Je kunt het strand zien als het naar zee aflopende voorterrein van de duinen, waar de 'voorraad' zand klaar ligt om de duinen te vormen. Evenals op de zandplaten kun je ook op het strand het gevoel van weidsheid ervaren, vooral als je op de breedste van de Nederlandse stranden staat. Op de Waddeneilanden zijn er plekken waar het strand enkele kilometers breed is en bij laag water krijgt het er zelfs nog tientallen meters bij. Bij een stormvloed kan de zee het strand overspoelen en tot aan de duinen reiken. Het merendeel van het strand langs de Hollandse en Zeeuwse kust is vrij smal. Bij laagwater zie je vaak goed de ligging van langgerekte zandbanken en de ertussen liggende muien.
Jonge duinen - De duinstrook parallel aan het strand bestaat uit de zogenaamde jonge duinen. Ze zijn 'jong' omdat ze pas sinds de middeleeuwen zijn gevormd. Jonge duinen zijn nog steeds in ontwikkeling, vooral aan de zeekant, waar de wind de meeste invloed heeft en voortdurend vers zand aanvoert. Duinen kunnen daardoor hoog opgroeien. Zo is het hoogste duin van Schoorl, bij Alkmaar, maar liefst 53 meter hoog.
De buitenste duinenrij pal langs het strand is de zeereep. Vanuit de lucht gezien heeft hij het uiterlijk van een zeedijk. Niet toevallig, want de zeereep is onze belangrijkste kustverdediging. Binnen de zeereep zijn de duinen beplant met helmgras, een zoutminnende plant die met zijn lange en ingewikkelde stelsel van wortels zand vasthoudt en zo het duin stevigheid geeft. Niet alle jonge duinen zijn even oud. Er is sprake van een groot aantal duingeneraties. Grofweg kun je zeggen: hoe verder naar land toe, hoe ouder de duinen en hoe meer naar zee toe, hoe jonger. De jongste duinvorming vindt al op het strand plaats. Op het hoogst gelegen deel van het strand, waar de wind al wat luwt en meegevoerd zand neerdwarrelt, ontstaan primaire duinen of 'voorduinen'. Deze embryonale duinen zijn veelal kaal. Landinwaarts zijn de jonge duinen vaak begroeid met bos. Tussen de duintoppen kunnen diep uitgeblazen valleien liggen, waar de wind zand heeft weeggevoerd. Op enkele plekken is de duinenrij onderbroken en komt de zee tot tussen de duinen. Bekende voorbeelden zijn het Zwin op de grens met België, de Slufter op Texel en de Kerf (kunstmatige) bij Schoorl.
Oude duinen - Oude duinen zijn langgerekte zandruggen van meestal maar enkele meters hoog. Ze zijn op veel plaatsen afgegraven, liggen verder landwaarts van de jonge duinen (soms meerdere kilometers) en zijn enkele duizenden jaren eerder dan de jonge duinen gevormd op strandwallen. Oude duinen vormen het bewijs dat de kust vroeger verder landinwaarts heeft gelegen. In het natte kustgebied met zijn hoge grondwaterstand ontstonden tussen de strandwallen moerassen waarin zich veen kon ophopen. Inmiddels is dat veen op de meeste plaatsen afgegraven. Vanwege hun hoge en droge ligging werden de oude duinen door de prehistorische mens al vroeg als woonplaats benut. Met het oog op eventuele overstromingen waren het ook in latere tijden favoriete woonplaatsen. De oude duinen hebben dan ook een lange en rijke bewoningsgeschiedenis.
Duin en strand worden gevormd door zeestromingen en de wind. Om duinen te kunnen vormen heb je strand nodig. De eerste vraag is dus waar het strandzand vandaan komt.
Strandzand komt uit zee. Het wordt aangevoerd met stromingen die over de zeebodem naar het strand lopen. Tijdens stormen kunnen stranden verdwijnen, maar kan juist ook zand vanuit zee richting het strand worden aangevoerd. Waar met het oog op een sterke kustverdediging te veel standzand verdwijnt, of waar bij storm stukken duin zijn afgeslagen, wordt de laatste decennia zand opgespoten. Grote baggerschepen zuigen het zand op, varen het naar het strand en spugen het daar in grote stralen uit.
Zodra zand op het strand ligt en opgedroog is, kan het onder invloed van wind gaan stuiven. Opgedroogde zandkorrels plakken niet meer aan elkaar, waardoor (harde) wind ze gemakkelijk kan optillen en wegvoeren. De kracht van stuivend zand voel je als je op een winderige dag met blote benen op het hogere deel van het strand loopt. Je benen worden letterlijk gezandstraald. Achter een obstakel luwt de wind en hopen zandkorrels zich op. Onder natuurlijke omstandigheden zal dat achter aanspoelsel zijn of achter planten en graspollen. Hier ontstaan primaire duintjes, die zo'n meter hoog kunnen worden.
Primaire duinen zijn niet of nauwelijks begroeid; als er al een plant op voorkomt, is het meestal biestarwegras. Bij zware storm worden deze duinen vaak weggeslagen. Door het vastleggen van zand tussen de vegetatie kunnen ze ook verder groeien tot secundaire duinen. Deze zijn in principe hoog genoeg om de zee te weerstaan, behalve bij een combinatie van springvloed en zware storm. Duinen kunnen ook weer uitgeblazen worden door de wind. Meestal gaat het uitblazen niet eindeloos door, maar stopt het zodra de grondwaterspiegel wordt bereikt. Hierdoor is de bodem vochtig. Zo'n natte bodem raakt snel begroeid en het zand laat zich niet gemakkelijk meer wegblazen.
Strandwallen zijn hogerliggende zandbanken die door de golven zijn opgeworpen. Typerend voor strandwallen is dat erachter geen duinen liggen. Strandwallen zijn vaak enkele tientallen meters breed en niet hoger dan de hoogste waterstand bij extreme storm. In Nederland komen nu bijna geen strandwallen meer voor, maar een paar duizend jaar geleden wel. Er was toen sprake van een versterkte aanvoer van zand door de rivieren en meer op de kust gerichte zeestromingen. Het in zee gedumpte rivierzand werd door de stromingen richting kust getransporteerd, waar het bezonk en zich tot strandwallen kon ophopen.
Toen de eerste strandwallen in West-Nederland ingesloten raakten in het land door een zich zeewaarts uitgebouwde kust, werd lokaal zand opgeblazen tot lage, langgerekte duinen: de oude duinen. Deze bereikten doorgaans een hoogte van enkele meters, al konden ze lokaal tot tien meter hoog worden. De oude duinen vormden zich bovenop de strandwallen. Om aan bouwzand te komen voor de uitbreiding van grote steden als Amsterdam zijn de oude duinen en strandwallen vanaf de late middeleeuwen grotendeels afgegraven. In de buurt van Wassenaar en Haarlem komen nu echter nog mooie exemplaren voor. Een van de mooiste voorbeelden is de strandwal van Spaarnwoude, die enkele meters boven het omringende polderlandschap uitsteekt. Veel steden in de kuststreek werden op oude strandwallen gebouwd, zoals Den Haag, Haarlem en Alkmaar.
De jonge duinen zijn zo'n duizend jaar geleden ontstaan. De oude duinen gaan terug tot zo'n vijfduizend jaar geleden. Indertijd steeg de zeespiegel nog door het smelten van de landijsmassa's van de laatste ijstijd. De Noordzee liep vol en West- en Noord-Nederland liepen onder. In de huidige kustzone ontstonden strandwallen die een groot waddengebied en lagunes (zie het artikel over het zeekleilandschap) enigszins afschermden. In eerste instantie waren de strandwallen onderbroken, maar rond 4800 jaar geleden ontstond een min of meer ononderbroken strook langs de Hollandse kust. De zeespiegel stabiliseerde en er werd vanuit zee meer zand aangevoerd. De strandwallen bouwden zich richting de zee uit. In een paar duizend jaar verlegde de kust zich op verschillende plaatsen zo'n tien kilometer zeewaarts. Tijdens de Romeinse tijd lag op veel plaatsen de kust enkele kilometers voor het huidige strand in zee.
Vanaf 1000 na Christus kreeg de zee meer vat op het Nederlandse kustgebied. Er trad in versterkte mate kustafslag op, vermoedelijk door het gure klimaat en zware stormen, maar mogelijk ook door het verdwijnen van begroeiing. De strandwallen werden afgebroken en de kust werd steiler. Het zand dat hierdoor in zee kwam spoelde echter weer aan en werd, wanneer het eenmaal opgedroogd was, door de wind landinwaarts geblazen. Er ontstonden duintjes die werden vastgelegd door helmgras en zo verder uit konden groeien tot hoge duinen. Deze werden vervolgens door de overheersende westenwind landinwaarts verplaatst. Ze 'wandelden' oostwaarts en bedekten de lager liggende oude duinen en duinvalleien. Hierbij ontstonden vaak sikkelvormige duinen, de zogenaamde barchanen. Rond 1600 waren de jonge duinen min of meer voltooid. Alleen op de Waddeneilanden vindt momenteel nog op grotere schaal duinvorming plaats.
Strandwallen waren vanwege hun hoge ligging al vroeg een goede plek voor menselijke bewoning. In de regio Den Haag bewoonden de vroegste (neolithische) bewoners lage duintjes achter de oudste strandwal, ongeveer zesduizend tot ongeveer vijfeneenhalfduizend jaar geleden. De oudste bewoningssporen dateren uit het Neolithicum en zijn zo'n vijfduizend jaar oud. In de Vroege Middeleeuwen waren de duinen permanent bewoond en vonden er de eerste ontginningen plaats. De strandwallen werden als bouwland gebruikt en het omringende gebied als grasland, terwijl er aan de rand van de strandwallen ook wegen en boerderijen verschenen. Deze vroege nederzettingen hebben hun sporen nagelaten in de plaats- of heemnamen (heem = woning of verblijfplaats, later veelal verbasterd tot 'hem' of 'um') van plaatsen als Sassenheim, Haarlem en Castricum.
De oude duinen waren oorspronkelijk dicht begroeid met bossen, maar rond het jaar 800 begon men die grootschalig te kappen en binnen een paar eeuwen waren ze verdwenen. Rond 1400 (tijdens de Late Middeleeuwen) werden de veengebieden tussen de strandwallen ook ontgonnen voor turf en werd de konijnenjacht ingevoerd om het gevaar dat de explosief gegroeide konijnenpopulatie voor de vegetatie vormde in te dammen. In de 17e eeuw werden de eerste duinvalleien ontgonnen ten behoeve van de akkerbouw (aardappelen en rogge), maar die bleek door voortdurende overstuiving moeilijk vol te houden. Venige gebieden op voormalige strandvlaktes werden gebruikt als weide- en hooiland voor schapen. Al sinds de middeleeuwen is er zand gewonnen door afgraving van de oude duinen ('afzanding'). In de 17e en 18e eeuw werd er nog een flinke schep bovenop gedaan (of beter gezegd: vanaf gehaald), bijvoorbeeld om Amsterdam van bouwzand te voorzien. Na 1880 nam de afzanding helemaal een grote vlucht, waardoor het oude duingebied zijn huidige uiterlijk van laaggelegen geëgaliseerde percelen verkreeg. Deze percelen bleken in de twintigste eeuw uitermate geschikt voor het verbouwen van bloembolgewassen.
De duinen zijn een bron voor schoon drinkwater. In de omgeving van Haarlem vestigden zich bierbrouwerijen aan de beken die uit de duinen kwamen (duinrellen). In de 19e eeuw werd op grote schaal water aan het duingebied onttrokken voor de drinkwatervoorziening van de grote steden, waardoor de grondwaterstand sterk daalde en er vervolgens verdroging en verzilting optrad. Later zijn deze effecten weer bestreden door rivierwater in het grondwater van het duingebied te infiltreren.
Het duingebied is in het verleden sterk aangetast door menselijk ingrijpen, maar tegenwoordig is men zich meer bewust van het ecologische belang ervan. De duinen in de zeereep mogen niet betreden worden, omdat ze onze voornaamste bescherming vormen tegen het geweld van de zee. Ze worden niet alleen door versperringen vrij gehouden van rondlopende mensen, maar ook versterkt door het plaatsen van rietschermen en het planten van helmgras.
Behalve als zeewering is het duingebied ook van belang als natuurgebied. Hoewel het een relatief klein oppervlak heeft, herbergt het 850 van de 1400 Nederlandse hogere plantensoorten en 140 van de 190 vogelsoorten (bron www.duinbehoud.nl). Verder dienen duinen als recreatiegebied.
Een typisch Nederlands duingebied is het Nationaal Park Zuid-Kennemerland bij Haarlem. Zuid-Kennemerland is 3800 hectare groot en omvat het voormalige Nationale Park De Kennemerduinen en de duingebieden Duin en Kruidberg, Heerenduinen, Midden-Heerenduin en Slingerduin. Het landschap in dit natuurgebied wordt bepaald door duinen, oude landgoederen en binnenduinrandbossen. De ondergrond bestaat uit oude strandwallen, waarop zich zo'n elfhonderd jaar geleden jonge duinen gevormd hebben. Aan de zeezijde liggen de bekende stranden van Bloemendaal en Zandvoort.
In de Kennemerduinen is in de afgelopen eeuwen veel zand gewonnen, onder meer voor de fundering van de huizen in steden, maar in 1950 is hieraan een einde gemaakt. De belangrijkste menselijke ingreep in Zuid-Kennemerland is echter de waterwinning, die in 1898 begon. De gevolgen waren al snel zichtbaar; in 1908 constateerde men dat het duingebied ernstig verdroogd was door het wegpompen van grondwater. Net als in veel andere duingebieden probeerde men dit effect teniet te doen door rivierwater in het grondwater van de duinen te infiltreren (1975), maar in Zuid-Kennemerland gebeurde dit op vrij kleine schaal. Inmiddels is de grondwaterwinning in het gebied wel behoorlijk teruggeschroefd en wordt het gebied weer natter.
Zuid-Kennemerland valt als natuurgebied vooral op door de vele zeldzame plantensoorten in de vochtige duinvalleien, zoals honingorchis, slanke duingentiaan en parnassia. Bovendien herbergt het gebied Heerenduinen een van de best ontwikkelde min of meer natuurlijke duinbossen van Nederland.
- Frank Wesselingh, Naturalis
Beusekom, E.J. van 2007. Bewogen aarde. Aardkundig erfgoed in Nederland. - Matrijs, Utrecht.
Website Stichting Duinbehoud