Ooit wel eens een mineraal gegeten? Ongetwijfeld, je eet dagelijks haliet. Haliet is namelijk keukenzout. Dit mineraal speelt al eeuwenlang een belangrijke rol in verschillende culturen. Romeinse soldaten kregen zelfs uitbetaald in dit mineraal.
Haliet ontstaat door het verdampen van zeewater. Mineralen en gesteenten die op deze manier ontstaan noemen we indampingsgesteenten of evaporieten. Als zeewater verdampt blijven de in het water opgeloste stoffen, zoals zout, achter. Tijdens het Laat-Perm (255 miljoen jaar geleden) en tijdens het Laat-Trias (220 miljoen jaar geleden) lag ter hoogte van Nederland een binnenzee en heerste een warm en erg droog klimaat. Hierdoor verdampte er veel water en bleef het zout achter. Door herhaaldelijk instromen van nieuw zeewater dat opnieuw verdampte ontstonden dikke zoutpakketten.
Een hoeveelheid water kan maar in beperkte mate zouten oplossen. Dit is vergelijkbaar met het oplossen van suiker in je thee. Als je er te veel in doet zal het op de bodem van je kopje blijven liggen. Bij het indampen van water gebeurt in principe hetzelfde. Er wordt dan alleen geen zout toegevoegd, maar water weggehaald (verdamping), waardoor de concentratie zout hoger wordt. Wanneer deze concentratie een bepaalde waarde overschrijdt kunnen de zouten niet meer in oplossing blijven. Er vormen zich zoutkristallen die naar de bodem zakken en daar neerslaan.
Behalve uit zeewater kunnen indampingsgesteenten ook ontstaan door verdamping van rivierwater, zoals in zoutmeren in Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Amerika. De samenstelling van de afgezette zouten verschilt echter sterk door de variatie in de opgeloste stoffen.
Alhoewel in Nederland de basis van zoutpakketten op een diepte van 3-4 kilometer ligt, komt het ook voor op enkele tientallen meters onder het oppervlak. Dit komt doordat het zout uit de diepte omhoog gekropen is. Zout is een vrij zacht gesteente en dus makkelijk vervormbaar. Ook is zout minder zwaar dan de meeste andere gesteenten. Deze twee eigenschappen zorgen ervoor dat zout de neiging heeft omhoog gedrukt te worden door spleten. Hierdoor zijn er in de Nederlandse ondergrond een soort torens van zout gevormd die ook wel zoutpijlers genoemd worden.
In de oudheid behoorde haliet (zout) tot de belangrijkste mineralen die verhandeld werden. In Oostenrijk zijn bewijzen voor een van de eerste zoutwinningen gevonden. Er werd hier namelijk al 1500 jaar voor het begin van de jaartelling in het gebied Salzkammergut steenzout gemijnd. Schoppen, ladders en andere mijnbouwwerktuigen zijn goed bewaard gebleven door de conserverende werking van zout. De conserverende werking van zout kwam ook erg van pas om vlees en vis te kunnen bewaren. In Nederland werd al in de vroege IJzertijd (800-500 v. C.) zout uit zeewater gewonnen en verhandeld. Toen de Romeinen ons land veroverden in de eerste eeuw voor Chr. werd deze grondstofwinning uitgebreid.
Vanwege de grote behoefte aan zout was het vroeger erg veel waard. Het bekendste voorbeeld hiervan is wel het salaris van de Romeinse soldaten. Dat bestond uit zout. Ons woord salaris is afgeleid van het Latijnse woord 'salarium', dat zoutrantsoen betekent. Om een idee te geven van de vroegere waarde van zout: met vijf kilo zout kon je begin 16e eeuw een huis kopen in Amsterdam. Tegenwoordig heb je voor zo'n huis minstens een half miljoen kilo zout nodig. Er werd vroeger dan ook vaak belasting geheven op zout. De meest beruchte zoutbelasting was misschien wel de 'gabelle'. Dit was een zoutbelasting in Frankrijk in de 18e eeuw. Het wordt gezien als een van de aanleidingen voor de Franse Revolutie.
Tegenwoordig is zout veel minder waard, omdat productie nu op grote schaal plaatsvindt. Voor het tijdperk van de koelkasten werd zout nog gebruikt om voedsel te conserveren. Dat gebeurt tegenwoordig niet veel meer, alhoewel zout nog wel in veel producten wordt toegevoegd om de houdbaarheid te verlengen. Hierdoor krijgen we vaak meer zout binnen dan gezond voor ons is.
Zout wordt ook veel gebruikt in de bestrijding van gladheid. Wanneer de wegen glad worden door sneeuw of ijzel rukken de strooiwagens uit om zout over het wegdek te strooien. Zout zorgt ervoor dat het smeltpunt van water 10 °C lager komt te liggen, zodat het ijs sneller smelt. Een andere eigenschap van zout is dat het een wateronthardend effect heeft. Daarom is het een ingrediënt in bijvoorbeeld vaatwasttabletten.
- Guido Beenhakker, Naturalis
Bloemers, J. H. F., L. P. Louwe Kooijmans & H. Sarfatij, 1981. Verleden Land: archeologische opgravingen in Nederland. - Meulenhoff, Amsterdam. 192p.
Gans, W. de & H. Bunk, 2006. Geologieboek Nederland. - ANWB, Den Haag. 160p.
Hurlburt, C.S., 1970. Minerals and Man. - Thames & Hudson, London. 304p.
Kouřimskỳ, J., F. Tvrz & H. Bijl, 1980. Mineralen in woord en beeld. - U.M. Holland, Haarlem. 351p.
Nijland, T. G., J. C. Zwaan, D. Visser & J. Leloux, 2007. De mineralen van Nederland. - Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden. 104p.
Perkins, D., 2002. Mineralogy. - Prentice Hall, New Jersey. 483p.