ZOEKEN

MEER AFZETTINGEN EN DELFSTOFFEN

Bekijk alle afzettingen en delfstoffen in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Grondwater

Water dat thuis uit de kraan komt, heeft een lange en interessante geschiedenis achter de rug. Twee derde van het Nederlandse kraanwater komt uit de grond. Het kan bijvoorbeeld gaan om regenwater dat duizenden jaren geleden in de bodem zakte en nu elders in een drinkwaterput is opgepompt. Op zijn vaak lange tocht naar die put zakte het water eerst door de min of meer droge (onverzadigde) zone van de ondergrond. Daarna kwam het in het geheel met grondwater verzadigde deel terecht. Onderweg onderging het water vele complexe chemische en fysische reacties. De druppel die nu door middel van drinkwaterwinning via de waterleiding naar de kraan in ons huis stroomt, is dus lang niet meer dezelfde als de regendruppel van duizend jaar geleden.

Grondwater vormt zowel een kans als een bedreiging voor onze samenleving. Het is de hoofdbron voor drinkwater en maakt plantengroei en een rijk bodemleven mogelijk. Verder zorgt het ervoor dat ons land niet verdroogt en het draagt bij aan de economische bedrijvigheid. Ook de agrarische sector en de industrie zijn afhankelijk van voldoende grondwater van goede kwaliteit. Ons grondwater is ons echter ook vaak tot last. We moeten bijvoorbeeld voortdurend grondwater wegpompen om polders en kelders droog te houden. Dit weggepompte water wordt meestal op het oppervlaktewater geloosd.

 

Grondwater en oppervlaktewater staan nauw met elkaar in verband en kunnen onderling van rol wisselen. Zonder de relatief hoge grondwaterstand zouden de ondiepe rivieren en meren in laag Nederland droog staan en zouden er geen natte natuurgebieden zijn. Grondwater en oppervlaktewater samen vormen een uiterst belangrijke omgevingsfactor die veel ruimtelijke gebruiksfuncties mogelijk maakt; denk bijvoorbeeld aan landbouw, natuur en bebouwing. Een belangrijk deel van de inspanningen in het waterbeheer richt zich juist op deze dimensie van water. Deze vitale en soms tegengestelde belangen maken een adequaat beheer van het grondwater noodzakelijk.

 

Ook grondwater en ondergrond zijn nauw met elkaar verbonden. Wie het gedrag van grondwater wil begrijpen, moet een goed inzicht hebben in de regionale en lokale geologische condities. Dit komt tot uitdrukking in de naam van de wetenschappelijke discipline die zich met grondwaterstudies bezighoudt: de hydrogeologie.

Water onder de grond

In West-Nederland loopt een kuil van een paar decimeter al snel vol met grondwater dat toestroomt vanuit de ondergrond. In de hogere delen van ons land is de onverzadigde zone veel dikker. Daar moeten we aanzienlijk, soms wel tientallen meters, dieper graven om grondwater in een kuil te krijgen. De laagste grondwaterstand die ooit in Nederland is gemeten, bedroeg 71,41 meter onder het maaiveld. Dat was ten noordwesten van Hoog-Soeren, op de Veluwe. Maar niet alleen onverharde sedimenten zijn verzadigd met grondwater. Dit is, met uitzondering van steenzout, ook het geval met de harde en diepergelegen gesteenten in de ondergrond.

De grondwatervoorraad wordt voortdurend aangevuld. Zijwaarts en van onderaf gebeurt dit door toestroming van grondwater uit de wijde omgeving, ook uit zee. De belangrijkste voeding komt echter van boven, in de vorm van neerslag. Het verschil tussen verdamping en neerslag is het neerslagoverschot. De jaarlijkse verdamping in Nederland bedraagt gemiddeld 501 millimeter, de neerslag is 792 millimeter en het neerslagoverschot is dus 291 millimeter. Het grootste deel van het overschot wordt via het oppervlaktewater naar zee afgevoerd. Naar schatting bijna tien procent van de neerslag wordt aan het grondwater toegevoegd. Dat is ruim 2600 miljoen m3 per jaar. Hiermee is grondwater een hernieuwbare grondstof.

Meten aan grondwater

Bijna continue registratie van de grondwaterstand.

Grondwateronttrekking beïnvloedt de belangen van veel partijen. Om de effecten daarvan te kunnen meten, richtte de Commissie voor Hydrologisch Onderzoek TNO in 1948 het Archief van Grondwaterstanden op. Aanvankelijk bestond dit uit ongeveer 25.000 ondiepe landbouwbuizen. Daarna werden voor verschillende doeleinden lokale en regionale grondwatermeetnetten ingericht. Dit gebeurde onder andere om de effecten van de Deltawerken en de inpolderingen in het IJsselmeergebied op de grondwaterstand te kunnen controleren. Toen in 1985 de Grondwaterwet in werking trad, begonnen ook provincies grondwatermeetnetten in te richten. Door deze onderling te koppelen ontstond een landelijk grondwatermeetnet. Naast interesse voor de grondwaterstanden ontstond ook belangstelling voor de kwaliteit van het grondwater. Om die te kunnen onderzoeken, werden aparte meetnetten ingericht. In de jaren 1980 zetten de grotere natuurbeheerorganisaties hun eigen meetnetten op. Daarmee wilden zij hun natuurgebieden adequaat kunnen beheren. Enkele grote gemeenten, zoals Amsterdam, Rotterdam en Apeldoorn, volgden. De waterschappen waren verantwoordelijk voor de laatste uitbreiding van het aantal grondwatermeetnetten in ons land.

DINO

Het meten van de grondwaterstanden gebeurt in zeventienduizend putten, verspreid over heel Nederland. De gegevens komen uiteindelijk terecht in het nationale grondwaterarchief van DINO. Deze afkorting staat voor Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond. Medio 2002 bevatte dit elektronische archief ruim twintig miljoen geregistreerde grondwaterstanden. Daarmee kunnen we fluctuaties in de grondwaterstand op regionaal niveau nauwkeurig registreren. Naast gegevens over grondwaterstanden bevat dit archief ook informatie over boringen, boorgatmetingen, sonderingen, geofysische oppervlaktemetingen, locaties, grondwaterkwaliteit, geochemische gegevens, paleomilieugegevens, olie- en gasexploratie en productiegegevens, kaarten, ruimtelijke modellen, enzovoort.

 

- TNO

Auteurs

  • TNO

Meer afzettingen en delfstoffen