Door de invloed van moedermateriaal, klimaat, vochthuishouding, leven en tijd ontstaat er een kenmerkende en herkenbare bodemstructuur met een opbouw in lagen, oftewel horizonten. Als je een dwarsprofiel in de grond graaft, zijn bodemhorizonten soms goed te zien.
Een bodem is het resultaat van factoren en processen die zich afspelen in de loop van de tijd. Die factoren zijn:
Om zich te ontwikkelen, heeft een bodem tijd nodig. Sommige bodems vormen zich binnen enkele tientallen jaren, andere hebben tienduizenden jaren nodig. Duidelijk herkenbare horizonten zijn het gevolg van bodemvormende processen, bijvoorbeeld:
Als gevolg van deze factoren en processen hebben zich in Nederland verschillende bodems ontwikkeld.
Bij de beschrijving van de bodem wordt er in de bodemkunde gebruik gemaakt van het A/B/C-horizontensysteem. Elke horizont is een apart en duidelijk te onderscheiden laag in de bodem.
De A-horizont is het organische / humeuze bovenste deel van de bodem. Humus is de organische rest van dode planten. Dit verrijkt de bodem met organische stoffen.
De B-horizont is de inspoelingslaag. Dit is de horizont die als opvangkamer dient van stoffen die eerder zijn opgelost en hier weer neerslaan. Inspoeling vindt plaats als regenwater de opgeloste stoffen uit hogere lagen transporteert naar een lagergelegen laag. Dit kunnen organische humusbestanddelen zijn, maar ook ijzer. Een stijgende beweging van opgeloste stoffen is ook mogelijk, bijvoorbeeld bij uitdroging van de bodem.
De C-horizont is de ondeerste laag en vormt het originele moedermateriaal waarin de bodem zich ontwikkeld heeft. De bodemvorming is nog niet tot deze diepte doorgedrongen. De C-horizont kan bestaan uit veen, zand of klei.
Veen bestaat uit onverteerde plantenresten die zich in een zuurstofarme waterrijke omgeving ophopen. Zand bestaat voornamelijk uit het kwarts en verschillende soorten veldspaten. Klei wordt opgebouwd uit platte kleimineralen als illiet en kaoliniet (Al2Si2O5(OH)4).
Met in- en uitspoeling wordt het proces bedoeld waarbij regenwater door de bodem omlaag stroomt en stoffen met zich meeneemt. Soffen als humus en ijzer zullen in regenwater oplossen en met het water naar beneden zakken. Dit heet uitspoeling. De stof verdwijnt uit de horizont. Zodra de stoffen neerslaan in een andere horizont, heet het inspoeling.
Andere belangrijke horizonten zijn de O- en de E-horizonten.
De O-horizont bevindt zich boven de A-horizont. Hij bestaat uit strooisel: dode maar nog onverteerde plantenresten. Dit is anders dan humus, dat bestaat uit grotendeels verteerde, niet meer herkenbare plantenresten. De strooisellaag komt vaak voor in bossen.
De E-horizont vormt zich tussen de A en de B-horizont. Het staat voor eluviatie [uit het Latijn; betekent uitwassen), oftewel uitspoeling. Pas na langdurige uitspoeling zal de bovenliggende horizont zo verarmd zijn dat hij te herkennen is als een vaalgrijze uitspoelingslaag. Het moedermateriaal is volledig gebleekt in de E-horizont.
Er kunnen in de bodemkunde toevoegingen zijn, een kleine letter achter de hoofdletter. De combinatie Bh bijvoorbeeld betekent dat de inspoelingslaag is verrijkt met humus. Bs betekent dat er ijzer- en/of aluminiumoxide zijn ingespoeld.
In sommige gevallen raken bodems begraven onder stuifzanden of andere sedimenten. Vaak vindt er in het sediment nieuwe bodemvorming plaats. De oude bodemvorming is dan niet meer actief. In dat geval spreken we van paleobodems.
Voor het vastleggen van sedimentaire structuren is een methode ontwikkeld. Daarmee
kunnen we een laagje sediment van de wand in de ontsluiting halen, mee naar huis nemen
en in alle rust bestuderen of aan anderen laten zien. Dat doen we door lijm of lak op de
wand te gieten, die vervolgens tussen het sediment in de wand dringt. Hoe groter de
doorlatendheid van het materiaal, hoe dieper de lijm of lak de wand binnendringt. Op
deze manier worden de structuren extra benadrukt. Daarna verstevigen we de zaak door
een doek of textielweefsel op de wand te plakken. Nadat de lijm enige tijd heeft gedroogd
maar nog niet volledig is uitgehard, halen we het doek met de daaraan vastgekleefde
sedimenten van de wand en bevestigen we het op een plank. Als eindresultaat hebben we
nu een 'lakprofiel' of 'lakfilm'. Een goed lakprofiel toont alle details van sedimentaire structuren: elk dun laagje is
zichtbaar. Daardoor vormen lakprofielen een belangrijk hulpmiddel bij de reconstructie
van het milieu van de afzetting.
- Jaime van Trikt & Hansjorg Ahrens, Naturalis