In het Carboon konden insecten veel groter worden dan tegenwoordig omdat er meer zuurstof in de atmosfeer zat. De reuzenlibel zag eruit zoals de libellen die we nu kennen, alleen was hij - zoals zijn naam al doet vermoeden - veel groter. Met een vleugelspanwijdte van 70 cm scheerde Meganeura tussen de bomen van het Carboonwoud. De naam Meganeura betekent 'grote adering', een verwijzing naar de enorme vleugels die doorkruist waren door een netwerk van aderen.
Zoals bij alle insecten bestond het lijf van de reuzenlibel uit drie delen: kop, borststuk en achterlijf en net als tegenwoordig bevatte de kop twee grote facetogen, zaten aan het borststuk twee paar grote vleugels en zes poten en bestond het achterlijf uit tien segmenten. Het meest opvallende verschil tussen de reuzenlibel en de huidige libellen was zijn formaat. De grootste libellensoorten die je nu in Nederland kunt tegenkomen hebben een spanwijdte van zo'n tien centimeter, terwijl de reuzenlibel een spanwijdte had van zo'n 50-70 cm.
Waarom deze insecten zo groot konden worden is niet met zekerheid aangetoond, maar waarschijnlijk had dit te maken met de hogere zuurstofgehalte: 35%, tegenover 21% tegenwoordig. De zuurstof kwam in de lucht door de enorme hoeveelheid planten. Insecten hebben geen longen, maar halen hun zuurstof uit de lucht door middel van tracheeën. Dit zijn kleine buisjes die elke cel verbinden met poriën in de huid. De zuurstof bereikt de lichaamscellen door diffusie. Op deze manier kan zuurstof echter geen grote afstanden afleggen in een insectenlichaam. Deze dieren zijn daarom beperkt in hun lichaamsgrootte. Immers, hoe groter hun lijf, hoe groter de afstand die de zuurstof moet afleggen om de binnenste cellen te bereiken. Door de hogere zuurstofconcentratie in het Carboon konden ook grote insecten snel en efficient ademen.
De hogere zuurstofconcentratie zorgde er ook voor dat de atmosfeer veel dichter was, waardoor deze de grotere en zwaardere libel makkelijker kon dragen. Met zijn sterkere vleugels kon de reuzenlibel toch gemakkelijk door deze 'dichte' lucht vliegen.
Er is niet veel bekend over de leefwijze van reuzenlibellen, maar omdat ze qua uiterlijk veel lijken op de huidige libellen gaat men ervan uit dat er wat betreft de leefwijze veel overeenkomsten zijn. Libellen leggen hun eitjes in of vlakbij het water. Uit de eitjes komen de larven. Na een aantal vervellingen kruipt de larve het water uit. De huid scheurt open en de volwassen libel kruipt eruit.
De reuzenlibel was een echte vleeseter. Hij leefde voornamelijk van andere insecten zoals vliegen, kakkerlakken en kleinere libellen, die hij in de vlucht ving.
De reuzenlibel kwam in het Carboon voor in de moerassige wouden op het supercontinent Pangea. Aangezien deze over het hele continent verspreid waren, is het waarschijnlijk dat hij een groot verspreidingsgebied had. Zowel in Europa als in Noord-Amerika zijn fossielen van de reuzenlibel gevonden.
De reuzenlibel leefde ongeveer 300 miljoen jaar geleden. In het Carboon zaten alle continenten aan elkaar vast. West-Europa lag toen rond de evenaar en werd gekenmerkt door mangrovebossen en moerassige rivierdelta's. Het klimaat was vergelijkbaar met dat van het huidige Amazoneregenwoud: nat, warm en met veel regen.
De reuzenlibel is waarschijnlijk uitgestorven aan het eind van het Carboon, toen het klimaat veranderde. De wouden werden kleiner en maakten plaats voor woestijnen. Omdat er minder bomen waren om zuurstof in de atmosfeer te pompen, daalde het zuurstofgehalte in de lucht.
Fossielen van de reuzenlibel behoren tot de oudste insectenfossielen. Omdat het bij deze vondsten gaat om soorten die al zeer gespecialiseerd waren, zijn insecten waarschijnlijk al veel eerder ontstaan. Meganeura was al een zeer behendige vlieger. Er zijn vooralsnog geen vondsten bekend van voorlopers die minder goed konden vliegen. De reuzenlibel behoort tot de orde Protodonata (oerlibellen). Van deze orde zijn alle soorten uitgestorven. De moderne libellen behoren tot de orde Odonata. Wel hebben ze gemeenschappelijke voorouders met de oerlibellen.
Het is misschien moeilijk voor te stellen dat paleontologen aan een afdruk van een stukje vleugel genoeg hebben om te weten om welke soort het gaat. Dit is mogelijk omdat het netwerk van aderen op de vleugels van libellen van soort tot soort verschilt. Heb je een vleugel dan kun je dus vrij gemakkelijk vaststellen om welke soort het gaat.
- Sofie Brandsteder, Naturalis