De grote mantel lijkt niet alleen sprekend op een 'Shellschelp', maar is er vermoedelijk nauw aan verwant (het gaat daarbij om Pecten maximus, in het Nederlands aangeduid als sint-jacobsschelp). De grote mantel heeft een dikkere schelp en een bollere linkerklep. De soort is alleen bekend uit Pliocene afzettingen van het Noordzeegebied. De grote mantel, die leefde in een warm-gematigd klimaat, is uitgestorven tijdens de eerste zware ijstijden, zo'n 2,6 miljoen geleden, toen er voor het eerst ijsbergen in de Noordzee dreven.
De grote mantel heeft een stevige en bolle linkerklep en een stevige vrij platte rechterklep die net onder de top opvallend hol is. De schelp kan tot dertien centimeter hoog worden. De kleppen hebben meestal acht tot veertien stevige radiale ribben, al komen er exemplaren voor met maar zeven of acht zeer brede radiale ribben. Deze laatste vorm heet P. grandis forma westendorpianus. De oortjes aan weerszijden van de top zijn relatief klein. De rechterklep is net onder de top enigszins hol. Op de schelp zijn fijne concentrische lamellen te zien. Schelpen uit Nederland zijn vaak bruinig.
De soort is weliswaar uitgestorven, maar heeft waarschijnlijk een zelfde soort leven geleid als de sterk gelijkende sint-jacobsschelp. Deze grote dieren leven op zandige en grindige zeebodems met de platte klep boven. Ze filteren voedsel uit het water. Tussen de kleppen is de mantelrand zichtbaar, waar vele primitieve oogjes op tentakels uitsteken. Bij het naderen van een vijand, zoals een grote krab, kunnen de schelpen door ritmisch en krachtig hun kleppen te sluiten wegzwemmen.
De grote mantel leefde vermoedelijk uitsluitend in de Noordzee.
Naast de grote mantel leefde er in het Plioceen in de Noordzee een sterk gelijkende soort, P. complanatus. Beide waren mogelijk nauw verwant. De grote mantel heeft een dikkere schelp en sterker ontwikkelde ribben dan P. complanatus. Uit de laatste soort is vrijwel zeker de moderne sint-jacobsschelp ontstaan. Overigens veranderde de grote mantel in de loop van het Plioceen nogal eens van vorm, zonder dat we kunnen spreken van het ontstaan van nieuwe soorten.
De grote mantel is vooral bekend uit de Westerschelde en aanliggende stranden, zoals de Kaloot bij Borssele. Bij Cadzand en Domburg spoelt hij maar sporadisch aan. De soort werd in het verleden redelijk vaak gevonden op de schelpenbergen die uit de Westerschelde waren gevist voor kalkbranderijen, zoals in Den Briel en Yerseke. In het Nederlandse materiaal zijn hele kleppen vrij zeldzaam. Net over de grens, in het Antwerpse havengebied, zijn hele kleppen van deze prachtige soort nogal eens te vinden op vlakten waar zand uit de havendokken is gestort. De fossielhoudende Pliocene zanden komen daar namelijk op geringere diepte voor dan bij ons.
- Frank Wesselingh, Naturalis