Zijn er in de kalksteen van Zuid-Limburg karstverschijnselen te vinden? De vroegste karstverschijnselen in de Zuid-Limburgse kalksteen stammen uit het Laat-Maastrichtien, het laatste deel van het Krijt, en hangen samen met de tektonische activiteiten uit die tijd.
De tektonische activiteiten uit het Laat-Maastrichtien hebben voor verschuivingen, verzakkingen, breuken en scheuren in het kalksteenpakket gezorgd waarlangs water naar binnen kan dringen. Met het binnendringende water komt niet alleen CO2 uit de buitenlucht mee naar binnen maar ook opgelost materiaal uit de bovenliggende grondlagen (leem-, grind- zand- en kleilagen) dat op den duur voor afzettingen in de gangen zorgt, een soort dichtslibben van de aders.
Fysische verwering heeft dus de eerste aanzet gegeven, corrosie en erosie geven de kalksteen dan verder vorm: holtes, karren, gangen en dolines zijn het resultaat. Plantengroei speelt in alle fases een belangrijke rol. De karstontwikkelingen zijn ondergronds en bovengronds goed te zien op plaatsen waar de kalksteen is afgegraven voor de mergelwinning. Dat afgraven was in het verleden het werk van de blokbrekers, arbeiders die in de ondergrondse mergelgroeves werkten. Tegenwoordig wordt door de ENCI en andere bedrijven in dagbouw kalksteen gewonnen als grondstof voor cement. Bij het afgraven komen allerlei ondergronds verborgen karstvormen te voorschijn, zichtbaar in de buitenlucht.
Karstverschijnselen in Zuid-Limburg komen onder andere voor in en op de Sint-Pietersberg. Op een aantal andere plekken zijn ook karstkenmerken aan de oppervlakte te zien. Bekend zijn de CO2 dolines in het Vijlenerbos -tussen Epen en Vaals- die dieper naar beneden overgaan in verticale schachten, de geologische orgelpijpen. De doorsnede van zo'n pijp kan variëren van ongeveer drie tot tien meter, de diepte van ongeveer vijf tot meer dan vijfentwintig meter. Veel geologische orgelpijpen zijn in de loop van de tijd door verwering van de bovenliggende lagen opgevuld met zand, grind en soms leem. Ook bij het afgraven van de kalksteen door de ENCI zijn geologische orgelpijpen tevoorschijn gekomen. Regenwater heeft in de loop van de tijd de vulling van veel van deze orgelpijpen uitgespoeld waardoor zich aan de voet van de wand puinkegels hebben gevormd.
Instortingsdolines zijn aan de oppervlakte regelmatig in het gebied tussen Heijenrath en Slenaken gevonden. In de jaren '90 is bij het afgraven van de kalksteen door de ENCI een ingestorte karstholte in een ondergrondse groeve ontdekt. Ook zijn hier en daar karren met allerlei grillige patronen te zien. Ze komen vaak op plekken tevoorschijn die de ENCI ‘schoonmaakt' in verband met graafwerkzaamheden.
Andere (kleine) bovengrondse fenomenen zijn abri's en windgrotjes. Je treft ze aan bij steile hellingen aan de zijkant van het plateau. In Valkenburg zijn bijvoorbeeld enkele mooie voorbeelden te vinden. Abri's - in feite een halfgrot- zijn door uitspoeling in kalksteenwanden langs een rivier of beek ontstaan. Windgrotjes zijn koepelvormige kleine grotten die door winderosie zijn uitgeslepen in een steile kalksteenwand.
Binnenin de berg heeft water dat in het verleden via de dolines naar binnen is gestroomd op sommige plekken horizontale karstgangen ofwel tunnels van soms tientallen meters lang uitgeslepen. Vuursteenlagen, verharde kalksteenbanken of kleihoudende gedeelten zijn niet erg waterdoorlatend en dwingen het water in een andere richting, afwijkend van de verticale richting. Veel horizontale karstgangen in de Sint-Pietersberg liggen direct op een vuursteenlaag. In de bochten van deze gangen zijn hier en daar zelfs kolkgaten te vinden: ronde gaten die zijn gevormd door de draaiende beweging van het stromende water dat deze gaten steeds verder uitholde. Het water moet op die plekken met een behoorlijke kracht gestroomd hebben.
De meeste holtes in de berg zijn ontstaan door corrosie. Ze zijn meestal vrij klein van omvang, met geribbelde wanden (karren). Een enkele maal heeft het water ook andere structuren op de wanden, maar ook in de plafonds, achtergelaten, bijvoorbeeld net- of golfvormig. Echt grote natuurlijke holtes ter grootte van grotten zijn zeldzaam in de Sint-Pietersberg. Het grootste deel van de grotten is pas ontstaan toen de ondergrondse mergelwinning op gang kwam: de ondergrondse groeves. Naast natuurlijke ontwikkelingen heeft dus ook de mens een (forse) bijdrage geleverd aan uithollingen in diverse vormen en maten in de Sint-Pietersberg.
Fraai is dat aan het plafond van sommige van de uitgehakte groeves dan toch weer een beginnetje van een natuurlijke ontwikkeling is te zien: druipsteen. Het is niet veel, te klein om stalactiet genoemd te mogen worden. Dit afgezette calciumcarbonaat noemen we sinter. Het komt vooral voor op plekken waar het plafond van de uitgehakte groeve vlakbij CO2-dolines ligt. Sommige dolines laten namelijk nog wat water door. Het koolzuurhoudende water druppelt door de kalksteen van het plafond waarbij het calciumcarbonaat neerslaat en er ‘sintergroei' ontstaat.
Vergeleken met het buitenland heeft Nederland geen spectaculaire karstverschijnselen maar ze zijn er wel, alleen op bescheiden schaal. In de Sint-Pietersberg zijn karstgangen te vinden en in bijvoorbeeld het Vijlenerbos dolines en orgelpijpen. Dit is allemaal te danken aan het feit dat dit stukje Nederland miljoenen jaren geleden een zee was vol met kleine en grote dieren met een kalkhuis dat achtergebleven is in de vorm van kalksteen.
Carla Janssen, Naturalis 2012
Willems, L.; Rodet, J.; Fournier, M. et al. 2005. Genesis of a karst system in the Lower Meuse chalk district (Belgian-Dutch border) - 14e Congrès de l'UIS, Athènes-Kalamos, 23-28.8.2005. O-36: 6 p.