Het zeekleilandschap is een van de meest kenmerkende landschappen van de Nederlandse kust. Het landschap is jong, dynamisch en de vorming ervan gaat nog steeds door. Bij vloed, wanneer de zee via zeegaten en waddengeulen het land binnen stroomt, komen zand en kleideeltjes mee, bij eb bezinken ze. Er vormen zich tussen de wadgeulen zandplaten, ook wel wadden genoemd. Tussen de planten op de kwelders, stukken land die direct aan getijdengebieden zoals de Waddenzee grenzen, blijven de kleideeltjes hangen en bezinkt de klei. De kleilaag die aan het begin van het Holoceen werd afgezet, tot zo'n 5000 jaar geleden, wordt ook wel de oude zeeklei genoemd. Na deze periode kwam een periode van regressie: de zee trok zich terug en er kon veen op de kleilaag worden gevormd. Zo'n 500 jaar voor het begin van onze jaartelling werd de zee weer actiever en overstroomde het land weer geregeld tijdens vloed. Er werd een nieuwe laag klei afgezet op het veen; dit noemen we de jonge zeeklei.
Het onderscheid in jonge- en oude zeeklei zoals die hier is beschreven klopt eigenlijk niet helemaal. Doordat de lagen klei en veen niet overal gelijk zijn - soms zijn er meerdere lagen klei onder het veen, of is er helemaal geen veen - is het niet helemaal juist om de kleilagen zo te verdelen. Geologen hebben daarom geprobeerd de afzonderlijke kleilagen onder te verdelen op basis van ouderdom, maar ook dit bleek niet eenvoudig. De verdeling van jonge en oude zeeklei wordt nu ook nog wel gebruikt. In Nederland zijn er drie grote gebieden waar je het zeekleilandschap kunt vinden: de Waddenzeegebied in het noorden van Nederland, het Zeeuwse Deltagebied en het centraal-westelijk deel van de kust. De wadden worden in het Deltagebied slikken genoemd, terwijl kwelders daar schorren heten.
Het zuidwestelijke zeekleigebied is onder te verdelen in het oudland en het nieuwland. Het oudland is onregelmatig gevormd en heeft een 'rommelige' verkaveling. (Verkaveling is de manier waarop land in stukken, kavels, is verdeeld.) De door ophoping van zand in de kreken ontstane kreekruggen liggen duidelijk hoger dan de aangrenzende poelgronden, gebieden waar klei op veengrond is afgezet. In het oudland vestigden mensen zich voornamelijk op de kreekrug, aangezien de poelgronden te nat waren voor gebruik.
Het nieuwland is door mensenhanden ontstaan. Dit kon gebeuren door opwas of aanwas. Opwas is het aanleggen van een dijk rond een kwelder die inmiddels hoog genoeg was opgeslibd. Aanwas is het laten opslibben van een al bestaande dijk. Het nieuwland heeft een regelmatige verkaveling. Als de grondwaterstand goed kan worden geregeld, is elk grondgebruik van het nieuwland mogelijk.
Stormvloeden beschadigden de wallen van de kust en erosiemateriaal spoelde vervolgens over het land. Deze losse stukken vormden uiteindelijk de kwelderwallen. Zo'n 600 jaar voor Christus begonnen mensen de kwelderwallen op te hogen en te verstevigen om erop te kunnen wonen. Zo ontstonden de terpen. Rond 1200 na Christus werd de winning van jonge kweldergrond gestimuleerd. De eigenaren van binnendijks land kregen de eigendomsrechten over de kwelders die aan hun land grensden. Er ontstond strookverkaveling, loodrecht op de dijken. De vruchtbare zeeklei die hier was afgezet was zeer geschikt voor akkerbouw. Er zijn nog steeds terpen te vinden in het Noord-Nederlandse landschap. Op de grens tussen kwelder en wad kunnen in de Waddenzee kleine kwelderklifjes voorkomen. Ze zijn ontstaan door het afkalven van kwelders tijdens stormen en kunnen wel een meter hoog zijn. De zand- en kleilagen zijn in de kwelderrand goed zichtbaar.
Het landschap van het centrale zeekleigebied, dat in Noord- en Zuid-Holland, wordt gedomineerd door de droogmakerijen, zoals de Beemster in Noord-Holland en de Prins Alexanderpolder in Zuid-Holland. Rond de zestiende eeuw begon men met het droogleggen van natuurlijke meren, zoals het Haarlemmermeer. De bodem van de meren bestaat uit oude zeeklei. De verkaveling in deze droogmakerijen was modern en rechthoekig. De jongste droogmakerijen, zoals de IJsselmeerpolders, bestaan uit jonge zeeklei. Ook hier is de verkaveling hier is recht, maar bovendien grootschalig. Door de goede controle over het grondwaterpeil is elk grondgebruik hier mogelijk.
Klei is een mengsel dat voornamelijk bestaat uit lutum, gronddeeltjes kleiner dan 2 micrometer. Pas bij een percentage lutum van 25% of meer spreekt men van klei. Wanneer klei meer dan 50% lutum bevat wordt gesproken van zware klei. De mineralen waaruit klei bestaat kan van plaats tot plaats op aarde verschillen. Klei is doorgaans vruchtbaar en vormt een goede ondergrond voor zoutminnende plantjes.
In het begin van het Holoceen, zo'n 11.000 jaar geleden, begon de zeespiegel te stijgen. Hierdoor steeg het grondwaterpeil aan de kust, het werd er nat en er begon veen te groeien. De veenlaag die toen ontstond heet het basisveen. De zeespiegel steeg verder en het veen werd regelmatig overspoeld door de zee; er ontstond een waddengebied.
Een waddengebied wordt van de zee gescheiden door evenwijdig aan de kust lopende strandwallen. Als de strandwallen regelmatig door het water doorbroken worden, ontstaat achter de strandwallen een ondiepe zee. Hier kan het zand, dat door de zee wordt aangevoerd, bezinken: er ontstaan zandplaten, ook wel wadden genoemd. Iets verder landinwaarts wordt zanderige klei afgezet en worden de wadden hoger. Door de stroming van het water slijten geulen uit en ontstaan uiteindelijk kreken. Er is nu een kwelder ontstaan. Tijdens vloed komt het water via de kreken de kwelder binnen en overstroomt de kwelder. Tussen de planten wordt dan klei afgezet en groeit de kwelder omhoog.
Op een gegeven moment overspoelt de kwelder alleen nog bij extreem hoog water, het zand in de kreken blijft staan en de kreken verzanden: er ontstaan kreekruggen. De kleilaag waaruit de kwelders bestaan wordt ook wel de oude zeeklei genoemd. Zo'n 5000 jaar geleden nam de zeespiegelstijging af, de strandwallen sloten weer en er ontstond een lagune die van zee was afgesloten. Op de kwelders werd de toplaag van de oude kleiafzetting gevormd, een laag zware laguneklei. De oude kleiafzetting ligt op een hoogte van ongeveer vier meter onder NAP. Vervolgens kwam er een periode van regressie: de zee trok zich terug. Er ontstond nu een laag veen op de kwelders, het hoogveen.
Vanaf ongeveer 500 voor het begin van de jaartelling werd de zee weer actiever en steeg de zeespiegel steeg opnieuw (transgressie). Onder invloed van stormvloeden braken de strandwallen en kon de zee via wadgeulen het land opnieuw binnen stromen. Dit gebeurde voornamelijk in Noord- en Zuidwest-Nederland. De duinenrij in langs de Noord- en Zuid-Hollandse kust beschermde het achterland goed, zodat het aantal doorbraken daar beperkt bleef. Op de wadden en kwelders kwam een nieuwe laag klei te liggen, de jonge zeeklei. De jonge zeekleiafzetting ligt op een hoogte van zo'n -1 meter tot +1 meter NAP.
Het zeekleilandschap is langs de gehele Nederlandse kust te vinden, al verschilt het wel op verschillende plaatsen. Twee van de zeekleilandschappen, het Waddenzeegebied en de Zeeuwse Delta, hebben nog steeds te maken met de getijdewisselingen van de zee.
- Mieke Kokshoorn, Naturalis
Berendsen, H.J.A. 2004. Landschappelijk Nederland. - Van Gorcum & Comp., Assen.
Berendsen, H.J.A. 2004. De vorming van het land. - Van Gorcum & Comp., Assen.
Buise, M. en G. Sponselee 1996. Saeftinghe, verdronken land. - Drukkerij Duerinck, Kloosterzande.
Mulder, E.F.J. et.al. 2003. De ondergrond van Nederland. - Drukkerij Peeters, Herent, België.
Terlingen, M. et. al. Wereld in werking, basisboek bovenbouw havo/vwo. - Malmberg, Den Bosch.