Doorbraakgaten zijn de zichtbare getuigen van dijkdoorbraken, achtergebleven in het landschap. Het zijn waterplassen vlak achter de dijken. Door de kracht van het naar buiten stromende en rondkolkende water bij een dijkdoorbraak ontstonden op veel plaatsen vlak achter de dijken diepe gaten: de doorbraakgaten, ook wel kolkgaten genoemd. Andere namen zijn wielen of waaien. In het landschap zien we ze terug als kleine diepe poelen. Het grootste doorbraakgat in Nederland is het Schoonrewoerdse Wiel aan de Diefdijk , vlakbij Leerdam.
Sinds in de twaalfde eeuw langs de rivieren de eerste dijken werden aangelegd, zijn deze in de eeuwen daarna steeds verder opgehoogd. De eerste dijken waren niet echt hoog, niet meer dan kades. De polders bleven dan ook nog regelmatig onder lopen. Vervolgens werden er steeds meer en steeds hogere dijken aangelegd. Door al die bedijking werd de waterstand in de rivieren hoger en hoger, de dijken moesten daardoor nog verder worden opgehoogd en het water kreeg steeds minder de ruimte. Het overstromingsgebied was teruggebracht tot de strook grond tussen rivier en dijk.
De vaak te smalle dijken stonden op veel plaatsen dan ook erg onder druk. Naarmate de waterstand hoger werd, nam de kans op dijkdoorbraken toe. Onder extreme winterse omstandigheden kon ook stuwing van ijsschotsen die in de rivier dreven voor een dijkdoorbraak zorgen.
Dijkdoorbraken vinden in de regel op de zwakste plekken in de dijk plaats. Zwakke plekken kunnen ontstaan door slecht onderhoud aan dijken maar ook door kwel (voert materiaal uit de dijk af waardoor holtes ontstaan) of door muskusratten (graven gangen). Holtes en gangen zorgen vaak voor verzakkingen die de stevigheid ondermijnen.
Holtes in een dijk ontstaan meestal op plekken waar deze een oude stroomgordel (een verdwenen rivierloop inclusief oeverwal) kruist. Stroomgordels bestaan voor een deel uit zandig materiaal dat makkelijk mee te voeren is door de kwelstroom, die onder de dijk doorloopt. In de loop der jaren zijn er heel wat dijkdoorbraken geweest.
Een variant op de rivierdijken zijn de dwarsdijken die vanaf de dertiende eeuw in het rivierengebied zijn aangelegd. Dwarsdijken zijn in feite binnendijken. Ze liggen in de noord-zuid richting tussen twee rivierdijken in en zijn bedoeld om de lagergelegen westelijke polders te beschermen tegen overstromingswater uit het oosten. De Diefdijk, met aan de oostkant de Betuwe en aan de westkant de Vijfheerenlanden, is hier een goed voorbeeld van. Deze dijk uit 1284 ligt tussen de Linge en de Lek, in de lijn Leerdam-Everdingen. De Diefdijk maakt deel uit van de Hollandse Waterlinie.
Op de plekken waar een dijk is doorgebroken, zijn vaak doorbraak- of kolkgaten (wielen) achtergebleven. Het rondkolkende water, dat zich door het gat in de dijk (het stroomgat) stortte, spoelde zand en grind uit de ondergrond weg waardoor vlak achter de dijk een diep, rond gat ontstond. Na de doorbraak bleef hierin water staan. Veel van deze doorbraakgaten waren in eerste instantie soms wel tien tot twintig meter diep, tot aan de pleistocene zand-ondergrond.
Na de dijkdoorbraak werd het gat in de dijk uiteraard weer gedicht: om het wiel heen werd dan een nieuw stuk dijk aangelegd. Afhankelijk van de wijze waarop dit gebeurd is, hebben we het over buiten- of binnendijkse wielen.
Dijkdoorbraken vinden niet alleen langs rivieren plaats. Ook de zee heeft voor de nodige doorbraken gezorgd en daarmee voor wielen in het landschap. Bekend zijn de wielen in Eemland als gevolg van het doorbreken van de Zuiderzee en in Zeeland, zoals het Schouwersweel bij Heinkenszand op Schouwen-Duiveland.
Plaatje 1: de rivier stroomt nog tussen de dijken.
Plaatje 2: hoogwater en dijkdoorbraak met doorbraakgat.
Plaatje 3: het water in de rivier is weer op normaal niveau. In het ontstane gat is water achtergebleven. Vervolgens wordt er om het doorbraakgat heen een nieuw stuk dijk aangelegd: dit kan tussen rivier en doorbraakgat (buitendijks, 3a) of tussen doorbraakgat en het binnenland (binnendijks, 3b). Vanwege de diepte van het wiel kan de dijk niet meer op dezelfde plek hersteld worden.
Doordat het nieuwe stuk dijk om het wiel heen is aangelegd, nu eens buitendijks dan weer binnendijks, hebben de rivierdijken langzamerhand een kronkelig verloop gekregen. De kronkels in de dijken verwijzen dus vaak naar oude dijkdoorbraken.
Door de kracht waarmee het water zich bij een dijkdoorbraak naar buiten stort, wordt de voet van de dijk weggeslagen. Het bodemmateriaal uit het ontstane kolkgat wordt door het geweld van het water ‘opgezogen' en naar de randen van het gat gevoerd. Daar neemt de stroomsnelheid af en wordt het materiaal meteen weer afgezet. Deze dijkdoorbraakafzettingen zien we in het landschap terug als een verhoging rondom het wiel, soms tot één meter dik, die als een waaier uitloopt over het omringende land: de overslaggronden. Vaak bestaan deze gronden uit klei, vermengd met grof zand en soms wat grind, afkomstig uit de pleistocene ondergrond. Overslaggronden zijn vruchtbaar en door hun samenstelling erg geschikt voor tuinbouw (boomgaarden).
In het Nederlandse landschap zijn nog heel wat wielen te vinden, voor het grootste deel binnendijkse. Sommige zijn al eeuwenoud. Veel buitendijkse wielen zijn al snel weer verland. Bij elke overstroming worden ze iets verder opgevuld met riviersediment. De meeste binnendijkse wielen vinden we in het landschap terug als kleine diepe poelen. Ze verlanden alleen als de diepte is afgenomen tot minder dan twee meter door de vorming van rietveen en uiteindelijk, als de verlanding steeds verder gaat, van bosveen.
Verlanding van een plas gebeurt in een aantal stadia. Zodra de waterdiepte minder dan twee meter bedraagt, is er een geschikte biotoop voor riet (Phragmites) ontstaan. Riet kan zich namelijk door zijn holle wortelstokken (luchtcirculatie) op zuurstofarm slib in leven houden. De bodem van de plas wordt al snel opgehoogd door de grote hoeveelheid riet die ieder jaar afsterft, het water wordt daardoor ondieper en ook andere planten die in rietlanden thuishoren (Phragmition) krijgen een kans. Er begint zich veen te vormen: rietveen.
In volgende verlandingsstadia kunnen de zeggesoorten zich handhaven. De veenvorming gaat nog steeds door (zeggeveen). Uiteindelijk is de plas helemaal verland en verschijnen bomen zoals berk (Betula) en els (Alnus). Deze laatste veenlaag is het bosveen. Het pakket riet-, zegge- en bosveen dat ontstaan is vormt alles bij elkaar het laagveen.
Het Schoonrewoerdse Wiel ligt langs de Diefdijk, iets ten noorden van Leerdam. Tot nog toe is dit het grootste doorbraakgat van Nederland (dertien hectaren). Het oudste deel stamt al uit 1571. Het Schoonrewoerdse Wiel wordt ook wel het Wiel van Bassa genoemd, naar de familie Bassa die in het verleden daar vlakbij een boerderij bewoonde.
De Diefdijk moest een deel van Zuid-Holland beschermen tegen overstromingen vanuit de Betuwe. In 1571 ging dat mis. In de Betuwe brak een aantal rivierdijken door en een enorme watervloed stroomde richting Diefdijk, die op zijn beurt bezweek. De Diefdijk loopt namelijk dwars over een oude stoomgordel. Kwelstroom zorgde voor verzakkingen. Precies daar brak de dijk door en de enorme watermassa stortte zich door het gat het achterland in, alles verwoestend wat het op zijn weg tegenkwam. Bij de dijk bleef een vijftien meter diep kolkgat achter, het Wiel van Bassa. In 1573 herhaalde de geschiedenis zich en kreeg het wiel min of meer zijn huidige omvang.
Het doorbraakgat is eigendom van het Zuid-Hollands Landschap dat behalve het Wiel van Bassa meer natuurgebieden aan de westkant van de Diefdijk -waar de vruchtbare overslaggronden liggen- in beheer heeft, verenigd in het project Natuurontwikkeling Diefdijk-west. Het landschap is erg gevarieerd, rietlanden, hoogstamboomgaarden, graslanden en bos wisselen elkaar af. Er is een enorme rijkdom aan bijzondere planten- en diersoorten. Zuid-Hollands Landschap wil deze regio dan ook graag nog verder ontwikkelen als natuurgebied. Het Schoonrewoerdse Wiel zelf is ongeveer acht meter diep en omringd door rietkragen, boomgaarden, hooilanden en boerderijen.
Carla Janssen, Naturalis (2009)
Berendsen, H.J.A. 1993 De ontwikkeling van het Nederlandse rivierengebied. GEA, nr. 2, vol. 26, pag. 49-58
Pijls, F.W.G. 1949 Geologie en bodemkartering. Grondboor & Hamer, nr. 7, vol. 1, pag. 173-177
Website Wikipedia 'Wiel van Bassa'