Elke keer als een rivier overstroomt, bezinken op de oever kleideeltjes die met het water worden aangevoerd vanuit de bergen. In rivierklei kan bodemontwikkeling niet zo gemakkelijk op gang komen. Bij een volgende overstroming raakt de klei immers bedekt met een nieuw laagje. Bovendien is rivierklei compact, en dat maakt het lastig voor lucht, water, plantenwortels en gravende organismen om binnen te dringen en bodemvormend werk te doen.
Rivierklei bestaat bestaat uit kleimineralen. Dit zijn zeer kleine deeltjes (< 2 micrometer) die overblijven na erosie van gesteenten in berggebieden, zoals de Alpen. In rivierklei komen veel mineralen voor die je bijvoorbeeld aantreft in graniet, waar de Alpen voor een groot deel uit bestaan. Mica en smectiet zijn voorbeelden van veelvoorkomende mineralen in rivierklei. Kleideeltjes hebben een platte vorm en kunnen zeer dicht op elkaar stapelen. Het geeft rivierklei zijn taaie en waterondoorlatende structuur. Kleimineralen zijn vanwege hun elektronenconfiguratie vaak licht negatief geladen. Positieve ionen, zoals kalium (K+) of natrium (Na+), worden aangetrokken en 'kleven' aan de kleimineralen. Ook water wordt door de negatieve lading aangetrokken: het hecht zich als een film om de kleideeltjes. Water werkt als smeermiddel en maakt de klei smeuiig. Natte rivierklei is dan ook soepel tot een balletje te kneden.
Rivierklei heeft een dichte structuur. De kleur is meestal grijsblauw, maar zit er veel ijzer in dan kleurt de klei oranje. Rivierkleibodems missen een opvallende gelaagdheid, omdat bodemprocessen vanwege de dichte structuur niet goed kunnen plaatsvinden. Alleen bij klei die langere tijd niet overspoeld is geweest zijn in de toplaag plantenwortels te zien. Soms zie je bovenaan zelfs een dun strooisellaagje met halfverteerde plantenresten. Natte rivierklei ziet er egaal glad uit. Droge rivierklei heeft een brokkelig uiterlijk en bevat krimpscheuren. Soms zijn er in de klei wat schelpen te zien. Tegenwoordig vind je in rivierklei niet alleen kleppen van zwanenmossels, maar ook steeds vaker van de Aziatische korfmossel (Corbicula fluminea) een soort die afkomstig is uit Rusland en die vanaf de jaren '80 aan een opmars begonnen is in onze rivieren.
Met rivierwater komen grote hoeveelheden sediment mee. Het sediment bezinkt in de uiterwaarden als de rivier buiten zijn oevers treedt. Overstromingen vinden soms twee keer per jaar plaats: in het najaar als gevolg van hevige regenval en in het voorjaar als in de bergen de sneeuw smelt. Zodra een rivier buiten zijn oevers treedt, komt het water tot rust. Slibdeeltjes die in het water zweven krijgen nu de kans om te bezinken. Ze stapelen zich op tot een laag klei. Is de waterstand in de rivier weer normaal dan kan de klei in de uiterwaarden opdrogen. Dit gebeurt echter langzaam omdat klei water lang vasthoudt. Het duurt dan ook even voordat planten de kans krijgen om op de klei te gaan groeien. Op rivierklei vindt dus laat aanvoer van organisch materiaal (humus) plaats. En de periode waarin dit gebeurt is kort: voor de planten zich goed en wel gevestigd hebben is het groeiseizoen afgelopen of raken de uiterwaarden weer overspoeld door de rivier. De korte periode van plantengroei is een beperkende factor voor bodemvorming. Ook de korte tijd die gravende organismen krijgen om in de bodem te woelen vermindert de kans op bodemvorming. Met hun gegraaf moeten wormen, mollen en muizen immers de organische stoffen de bodem in zien te werken. Al met al vindt in een rivierkleibodem weinig uitwisseling van bestanddelen plaats tussen de toplaag en de lagen eronder. Van transport door water moet een rivierkleibodem het ook niet hebben. Door de slechte waterdoorlatenheid is er weinig watercirculatie in de klei. Waar water gemakkelijk door een zandbodem stroomt en bestanddelen van de top naar de diepere bodemlagen brengt, staat het water in een kleibodem praktisch stil. In rivierklei gebeurt dus weinig en dit verklaart waarom het bodemprofiel er over de hele linie nagenoeg hetzelfde uitziet. Van aparte bodemlagen is geen sprake. Alleen als de klei een tijdlang niet overspoeld is geweest kan zich in de top een dunne humuslaag vormen. Zo'n organisch rijke laag tekent zich af als een bruine band. Komt de rivier opzetten, dan wordt op de humuslaag weer verse klei afgezet. Perioden van overstroming en droogligging tonen zich in het profiel als een afwisseling van grijze en bruine banden. Grijs betekent overspoeling en bruin droogligging en plantengroei. Deze gelaagdheid moet echter niet verward worden met echte bodemvorming. Vooral in de uiterwaarden, waar de klei blootstaat aan de grillen van de rivier, krijgt de klei daar de rust niet voor.
Rivierkleibodems in de uiterwaarden worden benut voor de verbouw van snelgroeiende gewassen zoals mais en suikerbieten. Ze zijn ook ideaal als grasland, omdat gras overstroming door de rivier goed kan doorstaan. Op rivierkleibodems vind je dan ook voornamelijk weide en hooiland. Rivierklei is ook geschikt voor de fabricage van bakstenen en dakpannen. Op veel plekken in het rivierengebied wordt de klei afgegraven en in nabijgelegen steenfabrieken verwerkt.
Rivierkleibodems zijn de overheersende bodems in het stroomgebied van Rijn, Maas, Waal en IJssel. Jonge rivierkleibodems komen in de uiterwaarden voor, waar de rivier bij hoog water buiten zijn oevers kan treden. Vóór de bedijking, die vanaf de middeleeuwen (rond 1200) werd aangevangen, konden rivieren vrijelijk buiten hun oevers treden. In het rivierengebied vind je dus ook buitendijks rivierklei. Vooral in laagelegen delen van het landschap heeft zich zware klei verzameld. Deze komklei is zeer taai en daardoor erg lastig te bewerken.
- Jaime van Trikt & Hansjorg Ahrens, Naturalis
Berendsen, H.J.A. 1997. Landschap in delen. - Van Gorcum & Comp., Assen.
Website Bodemdata.nl