Zeeklei ontstaat als in zeewater zwevende slibdeeltjes naar de bodem zinken. Nu gebeurt dat nog in de Waddenzee en de Zeeuwse delta. Duizenden jaren geleden bedekte de zee ook meer landinwaarts gelegen delen van Nederland. Grote delen van laaggelegen Nederland hebben daarom een zeekleibodem. Schelpen herinneren aan het zeeverleden. Ze maken de bodem kalkrijk. Zout is deze oude zeeklei niet meer, want regen heeft de bodem schoongewassen.
Een zeekleibodem bestaat bestaat uit de kleinste en lichtste slibdeeltjes die met rivieren uit de bergen meekomen. De deeltjes zijn kleiner dan de deeltjes waaruit rivierklei bestaat. Rivierkleideeltjes bezinken eerder in de uiterwaarden. Ze halen de weg naar zee dus niet. Lichtere slibdeeltjes wel: die komen tot ver voorbij de monding in zee terecht en bezinken pas in de open zeegaten (zoals de Wadden en de Zeeuwse Delta) tot zeeklei.
Zeeklei bestaat uit deeltjes die overblijven na erosie van gesteenten in berggebieden, zoals de Alpen. In zeeklei komen veel mineralen voor die je bijvoorbeeld aantreft in graniet. Mica en smectiet zijn voorbeelden van veelvoorkomende mineralen in zeeklei. Kleideeltjes hebben een platte vorm en kunnen zeer dicht op elkaar stapelen. Het geeft zeeklei zijn taaie en waterondoorlatende structuur. Kleimineralen zijn vanwege hun elektronenconfiguratie vaak licht negatief geladen. Positieve ionen, zoals kalium (K+) of natrium (Na+), worden aangetrokken en 'kleven' aan de kleimineralen. Ook water wordt door de negatieve lading aangetrokken: het hecht zich als een film om de kleideeltjes. Water werkt als smeermiddel en maakt de klei smeuiig. Natte zeeklei is dan ook soepel tot een balletje te kneden.
Zeeklei is compacter dan rivierklei. De kleur is meestal blauwgrijs. Soms heeft de toplaag echter een zwarte kleur. Zeekleibodems missen meestal een opvallende gelaagdheid omdat bodemprocessen vanwege de dichte structuur en de slechte waterdoorlatendheid niet goed op gang komen. Alleen bij klei die langere tijd niet overspoeld is geweest zijn in de toplaag plantenwortels te zien. Natte zeeklei ziet er egaal glad uit. Droge zeeklei heeft een brokkelig uiterlijk en bevat krimpscheuren. Vaak zijn in de klei schelpen te zien die in de wadbodem hebben geleefd. Op de bodem van de IJsselmeerpolders (de voormalige Zuiderzee) liggen nog talloze schelpen tussen de klei. Ook kun je in zeeklei gaten aantreffen die gemaakt zijn door boormossels. Als je zo'n gat openmaakt kun je aan het eind van de gang vaak nog de schelp van de boormossel aantreffen. In de toplaag van zeeklei leven grote hoeveelheden bacteriën. Sommige zijn in staat om ijzer te reduceren. Hierdoor kleurt de zeeklei zwart.
De vorming van zeekleibodems is begonnen in het Vroeg-Holoceen, vanaf zo'n 10.000 jaar geleden. Na het afsmelten van de landijskappen steeg de zeespiegel tot een hoger peil dan tegenwoordig. Grote delen van Nederland raakten overspoeld. Met zand wierp de zee strandwallen op. Daarachter bevond zich een uitgestrekt waddengebied waar het water tot rust kwam en slibdeeltjes konden bezinken. Zo ontstonden dikke pakketten zeeklei die nog steeds langs de hele kust het overgrote deel van de bodem vormen. De slikplaten slibden steeds hoger op, tot er kwelders (of schorren) ontstonden. Al snel raakten ze begroeid met algen en zoutminnende planten, zoals slijkgras. Doordat ze slib invingen groeiden de slikken hoger, tot ze niet meer bij hoogwater overstroomden. De zeebodem werd 'land' en er gingen nieuwe planten groeien, zoals biestarwegras (Elymus farctus), zeekraal (Salicornia pusilla) en zeealsem (Artemisia maritima). In de winter stierf bij de meeste kwelderplanten het bovengrondse deel af. Het ondergrondse deel vormde in het voorjaar nieuwe uitlopers. Uit de resten van gestorven planten kon zich een strooisellaagje ontwikkelen, de eerste fase in het proces van bodemvorming. Maar doordat de dichte structuur van de klei watercirculatie verhinderde, drongen organische bestanddelen uit de toplaag moeilijk naar diepere bodemlagen door. Zeekleibodems stokten daardoor in hun verdere ontwikkeling. In een dwarsprofiel zijn dan ook geen duidelijk van elkaar te onderscheiden bodemlagen te zien.
Zeeklei is zeer vruchtbaar, omdat er mineralen inzitten die planten gebruiken als voedingsstoffen. Zeeklei bevat weliswaar minder organische stoffen dan rivierklei, maar is vanwege de al dan niet opgeloste schelpen van weekdieren kalkrijker. Op pas afgezette zeeklei in buitendijkse kweldergebieden gaan vanzelf zoutminnende planten groeien. Sommige daarvan zijn eetbaar en erg smakelijk, zoals zeekraal en lamsoor. Deze planten worden dan ook geoogst voor de verkoop. Op binnendijkse zeekleibodems wordt veel akkerbouw bedreven. De grond is geschikt voor de verbouw van aardappelen, bieten, mais en graan. Vooral in Zeeland, Noord-Holland, Friesland en Groningen worden deze gewassen op grote schaal geteeld. Ook de zeekleigronden van Flevoland (Noordoostpolder en Oostelijk en Zuidelijk Flevoland) zijn zeer geschikt voor de verbouw van gewassen.
De binnendijkse zeekleibodems zijn niet meer zout. In de loop van de tijd heeft regenwater het zout uit de bodem gespoeld. Wel bestaat het gevaar dat zout grondwater omhoog komt en naar de bovenste bodemlagen doordringt. Door de stijging van de zeespiegel en de daling van het land (als gevolg van inklinking van klei) wordt dit gevaar steeds groter. Het beheer van het grondwaterpeil in zeekleigebieden luistert daarom erg nauw.
Overal waar ons land beneden de zeespiegel ligt zijn zeekleibodems te vinden. Het bodemtype overheerst in het zeekleilandschap, dat zich uitstrekt langs de hele kust, van Zeeland in het zuidwesten tot Groningen in het noorden. Het zeekleilandschap is in drie gebieden op te delen. Twee van de zeekleilandschappen - de Waddenzee en het Zeeuwse deltagebied - hebben nog steeds te maken met de getijdewisselingen van de zee. In de getijdenzone van deze gebieden wordt nog steeds zeeklei afgezet. Het centrale zeekleigebied - Noord- en Zuid-Holland - wordt gedomineerd door droogmakerijen. Een droogmakerij is een polder die oorspronkelijk een meer of ander groot open water was. Door het droogmalen kwam het oude zeekleidek weer naar boven water. Flevoland is onze jongste en tevens grootste droogmakerij. Deze polder viel pas in 1942 droog en kon meteen bebouwd worden. Terwijl de rest nog onder water stond werd in 1941 op de eerste drooggevallen stukken met succes rogge verbouwd.
- Jaime van Trikt & Hansjorg Ahrens, Naturalis
Berendsen, H.J.A. 1997. Landschap in delen. - Van Gorcum & Comp., Assen.
Website Bodemdata.nl