Geologie van Nederland
is een initiatief van

Wild zwijn

Sus scrofa

Taxonomie

Klasse
Mammalia (zoogdieren)
Orde
Artiodactyla (evenhoevigen)
Familie
Suidae (varkens)
Geslacht
Sus
Soort
Sus scrofa

Karakterisering

Het wild zwijn is een gedrongen dier op korte stevige poten. De achterpoten zijn korter dan de voorpoten. Hij heeft een grote wigvormige kop, de neus eindigt in een wroetschijf, wat typerend is voor de familie. De vacht is borstelig en donker. De biggetjes zijn geelbruin en zwart gestreept. De hoektanden van vooral de mannetjes zijn sterk vergroot en worden tijdens de bronst gebruikt om mee te vechten. Verder worden ze ook gebruikt om de grond om te woelen op zoek naar voedsel. Het wilde zwijn komt voornamelijk voor in beboste gebieden, maar ook in rietvelden en moerassen, vooral in een gematigd klimaat. In ons land komt het wild zwijn voor sinds het Midden-Pleistoceen, althans in de gematigde en warmere perioden.

Uiterlijk

Mannetjes (beren, evers of keilers) zijn duidelijk groter dan vrouwtjes (zeugen). Hoe groot ze precies worden, hangt af van de habitat: als deze gunstig is, dan worden ze veel groter dan in gebieden met een schaars voedselaanbod. Tegenwoordig worden beren in Nederland 100-120 cm lang, hebben ze een schouderhoogte van 85-95 cm en wegen ze 100-150 kilo. Zeugen zijn duidelijk kleiner en lichter. De staart is 15-30 cm lang en eindigt in een kwast. In het Pleistoceen was het wild zwijn groter dan nu, maar verder zijn er in de loop van de tijd geen noemenswaardige veranderingen opgetreden in lichaamsbouw en uiterlijk.

Leefwijze

De leefwijze is sinds het Pleistoceen evenmin nauwelijks veranderd. Dat wilde zwijnen omnivoren zijn, is goed te zien aan het gebit. Op de kiezen zitten knobbels, waarmee noten, wortels, grassen en kruiden gegeten kunnen worden, maar die ook geschikt zijn om aas, wormen, insecten en kleinere zoogdieren te vermalen. Er zijn zelfs gevallen bekend van wilde zwijnen die reeën aanvielen. Het voedsel dat onder de grond zit, wordt op de reuk opgespoord. Met de snuit wroet het zwijn, gedeeltelijk op goed geluk en gedeeltelijk vertrouwend op de goede reukzin, de aarde om en eet hij bijna alles op wat hij tegenkomt. Wilde zwijnen zijn vooral in de avondschemering actief, maar als het leefgebied ver van mensen verwijderd is, soms ook overdag.

 

De dieren leven in groepen tot ongeveer 30 exemplaren. Een groep wilde zwijnen wordt ook wel een rotte genoemd. In deze groepen leven alleen zeugen, biggetjes en overlopers (de jongen van vorig jaar). Soms leven ze ook in gezinsverband. Beren zwerven solitair rond, behalve tijdens de bronsttijd: dan voegen ze zich bij de rotten. De draagtijd is ongeveer 18 weken, waarna ze 1-13 biggetjes werpen (gemiddeld 7). In het wild worden wilde zwijnen ongeveer negen jaar oud, in gevangenschap soms wel 30.

 

Natuurlijke vijanden van wilde zwijnen zijn wolf, lynx en bruine beer. Ook de mens behoort tot zijn natuurlijke vijanden: er zijn van het wilde zwijn fossiele botten gevonden die bewerkt waren door de mens.

Geografische verspreiding

Oorspronkelijk kwamen wilde zwijnen voor in geheel Eurazië: van zuidelijk Scandinavië tot Noord-Afrika en van Ierland tot aan Japan. In Frankrijk, Duitsland, Nederland, Engeland en Slowakije zijn fossielen van wilde zwijnen gevonden.

Voorkomen in de tijd

Het wild zwijn verscheen voor het eerst rond het begin van het Midden-Pleistoceen, ongeveer 780.000 jaar geleden. Fossielen uit die periode zijn gevonden in Duitsland, Spanje en Slowakije. De soort leeft vandaag de dag nog steeds op talrijke plaatsen in de wereld. Omdat ze gebonden waren aan een bosrijke omgeving met zachte bodem leefden wilde zwijnen hoofdzakelijk tijdens de interglacialen. Door overbejaging door de mens is de soort in de 17e eeuw uitgestorven in Groot-Brittannië, Denemarken en vrijwel geheel Nederland.

Evolutie

Het wild zwijn komt oorspronkelijk uit Azië. Eenmaal in Europa aangekomen verdreef het wilde zwijn Strozzi's zwijn (S. strozzii), een soort die hier al sinds het begin van het Pleistoceen voorkwam. Het wild zwijn is de voorouder van het gedomesticeerde varken. De eerste domesticatie vond ongeveer 8500 jaar geleden plaats in Klein-Azië. Het gedomesticeerde varken en het wilde zwijn zijn biologisch gezien dezelfde soort en er zijn gevallen van succesvolle kruisingen bekend die extreem grote zwijnen hebben voorgebracht. Het is niet bekend wie de voorouder was van het wilde zwijn. In de loop van het Pleistoceen zijn verschillende ondersoorten van het wilde zwijn ontstaan.

Vindplaatsen in Nederland

Het bosachtige leefgebied van het wilde zwijn is niet erg geschikt voor de vorming van fossielen en om die reden zijn vondsten relatief zeldzaam. De tot nu toe gevonden beenderen zijn moeilijk te dateren, aangezien de soort nu nog steeds leeft. Om te bepalen wanneer het dier precies geleefd heeft, moet er gekeken worden naar hoe sterk de botten gemineraliseerd zijn. Hoe meer de fossielen gemineraliseerd zijn hoe ouder het fossiel. Fossielen van het Pleistocene wild zwijn zijn gevonden in zandzuigputten in de uiterwaarden van de IJssel in de buurt van Arnhem en Zwolle. Verder zijn er ook fossielen opgebaggerd uit de Maas en opgevist van de Noordzeebodem.

 

- Michiel Cozijnsen, Naturalis

Meer informatie

»

Kurtén, B. 1968. Pleistocene Mammals of Europe. - Weidenfeld & Nicholson, London. 317p.

»

Lange, R. 1994. Zoogdieren van West Europa. - Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. 200p.

»

Mol, D., J. de Vos & L. van den Hoek Ostende. Zoogdieren van Nederland gedurende de IJstijd (in prep.).

»

Post., K. 2000. Everzwijnjagers? - Cranium 17(1): 13-14.

»

IJsseling, M. A. & A. Scheygrond 1962. Onze zoogdieren. - Thieme & Cie, Zutphen. 310p.

»

Website Wikipedia (Nederlands en Engels)

Auteurs

  • Michiel Cozijnsen

Meer zoogdier beschrijvingen