ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Equus major Boule, 1927

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Perissodactyla
Familie
Equidae
Geslacht
Equus
Soort
Equus major Boule, 1927

Voorkomen

Groot paard.

Vroeg Pleistocene resten van paarden uit ons land zijn niet bijzonder talrijk. Maar één ding valt direct op als men deze fossielen vergelijkt met het skelet van recente paarden: het gaat zonder uitzondering om opvallend grote botten en kiezen. Dit grote paard werd voor het eerst opgemerkt door Dubois (1904) in de eerste publicatie over de zoogdierfauna van Tegelen. Dubois noemde het paard E. stenonis Cocchi race major Boule, een classificatie die we ook terugvinden bij zijn assistent Bernsen (1931). Toen Raven (1935) echter grote middenhandsbeenderen van paarden uit de Limburgse vindplaats beschreef, gebruikte hij de naam Equus robustus Pomel. Deze classificatie werd gevolgd door Hooijer (1947).


In de Oosterschelde worden ook overblijfselen van een groot paard opgevist, waaronder middenhandsbeenderen. Dit paard is afwisselend gedetermineerd als Equus cf. robustus (Hooijer, 1953), E. bressanus (Hooijer, 1984 ab) en E. robustus (Kortenbout van der Sluijs, 1985). Gezien de verwarring in de taxonomie van de Vroeg Pleistocene paarden houden De Vos et al. (1998) hun classificatie op Equus sp.


Een uitzonderlijk groot calcaneum van een paard uit de collectie Mol dat ten zuidwesten van de Bruine Bank werd opgevist, werd door Hooijer (1984a) aangeduid als Equus bressanus. Diezelfde classificatie gebruikte Hooijer (1985b) ook voor een incomplete eerste phalange van Linden (collectie De Wit). Verschillende paardenfossielen zijn opgevist uit de locatie Het Gat in de Noordzee. Deze vondsten werden door Post et al. (2001) geplaatst in E. major. De fauna van Het Gat toont zekere overeenkomsten met Maasvlaktefauna I als gedefinieerd door Vervoort-Kerkhoff en Van Kolfschoten (1988). Van Kolfschoten en Vervoort-Kerkhoff (1999) vermelden Equus sp. op de lijst van deze fauna. De paardenfossielen van de Maasvlakte zijn echter nooit beschreven.

Bijzonderheden

Sprongbeen Equus major.

Het paard geldt algemeen als een schoolvoorbeeld van evolutie. Dit komt vooral omdat er uit de rijke evolutionaire geschiedenis van het paard slechts één geslacht is overgebleven, Equus. Alhoewel paarden in feite dus minder succesvol zijn dan bijvoorbeeld de runderen, maakt dit de evolutionaire boom wel zo overzichtelijk. Het paard is bovendien een zeer goed voorbeeld van aanpassingen bij dieren die van een leven in het bos zijn overgegaan naar een bestaan op de vlakte. Die evolutie verliep in twee fasen. Eerst ontwikkelden zich in Amerika de drietenige paarden, waarvan Hipparion heel Eurazië veroverde. Deze werden verdreven door het eentenige paard, dat zich ook op het Amerikaanse continent ontwikkeld heeft. Equus verschijnt in Europa aan het begin van het Pleistoceen en werd vroeger zelfs gezien als een gidsfossiel. Het Pleistoceen werd voor continentale fauna's gedefinieerd bij het verschijnen van de ELE-groep (Elephas-Leptobos-Equus), iets wat overigens volgens moderne inzichten niet meer opgaat.Terwijl de evolutie van de paardenfamilie dus goed bekend is, gaat dat niet op voor de evolutielijnen binnen het geslacht Equus, waartoe naast de paarden ook de ezels en de zebra's behoren. Sterker nog, de taxonomie van de verschillende fossiele vormen is grotendeels onduidelijk. Het grote paard uit het Vroeg Pleistoceen van Europa is hier een goed voorbeeld van, zoals wel blijkt uit de verschillende namen die gegeven zijn voor de paardenfossielen uit Tegelen en de Oosterschelde.

Terwijl de evolutie van de paardenfamilie dus goed bekend is, gaat dat niet op voor de evolutielijnen binnen het geslacht Equus, waartoe naast de paarden ook de ezels en de zebra's behoren. Sterker nog, de taxonomie van de verschillende fossiele vormen is grotendeels onduidelijk. Het grote paard uit het Vroeg Pleistoceen van Europa is hier een goed voorbeeld van, zoals wel blijkt uit de verschillende namen die gegeven zijn voor de paardenfossielen uit Tegelen en de Oosterschelde.

Dezelfde verwarring die we zien in de naamgeving van de Nederlandse vondsten, vinden we ook bij de paardenfossielen van de vindplaatsen in de Auvergne, waarmee de Oosterschelde en Tegelen traditioneel vergeleken worden. De naam Equus robustus was door Pomel gegeven aan het grote paard van Perrier, maar werd tevens gebruikt voor de Pleistocene overblijfselen van het paard in Engeland. Viret (1954) meende dat E. robustus slecht gedefinieerd was en introduceerde de naam Equus bressanus voor het zeer grote paard van Chagny, Sénèze en Tegelen, er aan toevoegend dat deze vorm ook in de Norwich Crag (Engeland) voorkomt.


Equus stenonis werd beschreven door Cocchi (1867) aan de hand van fossielen uit de Val d'Arno, het andere klassieke Europese vondstgebied voor zoogdieren uit het Vroeg Pleistoceen. Volgens De Guili (1972) en Nabiha (2001) gaat het hierbij om een duidelijke andere soort dan het grote paard uit o.a. Sénèze. Musil (2001b) plaatste het paard van de Duitse Vroeg Pleistocene vindplaats Untermassfeld in nog een aparte soort, E. wuesti. De taxonomie van de paarden is daarmee een voorbeeld van het regionale denken dat zo kenmerkend is voor de Vroeg Pleistocene fauna's van Europa. Een algemene revisie van het materiaal is nodig om aan te tonen hoeveel soorten daadwerkelijk aanwezig waren. Wat al deze vormen in ieder geval gemeenschappelijk hebben, is dat het gaat om vormen stenonide vormen. Deze groep van paardachtigen, waartoe ook de zebra's behoren, hebben in de onderkaak een primitief emailpatroon. Aan het eind van het Vroeg Pleistoceen worden deze paarden vrijwel compleet vervangen door de caballoide vormen, waartoe ook ons eigen paard behoort (Forstén, 1988). Een compleet skelet van een paard uit het Franse Sénèze is wel gebruikt als argument dat de caballoide paarden al veel eerder in Eurazië aanwezig waren. Het bleek echter dat om het skelet te completeren, een veel jongere onderkaak eraan toegevoegd was (Forstén, 1988).

Referenties

  • Bernsen, J.J.A. 1931a Eine Revision der Fossilen Säugetierfauna aus den Tonen van Tegelen.
    (II) Equus stenonis. - Natuurhistorisch Maandblad 20 (2): 25-31.
  • Dubois, E. 1904 Over een equivalent van het Cromer Forest-Bed in Nederland.- Verslagen van de Gewone Vergadering Wis- en Natuurkunde, Afdeling van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen 13: 243-251.
  • Forstén, A. 1988 Middle Pleistocene replacement of stenonid horses by caballoid horses-ecological implications. - Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology 65 (1/2): 23-33.
  • Hooijer, D.A. 1947a Notes on some fossil mammals of the Netherlands.- Archives du Musée de Teyler, Serie 3, 10: 33-51.
  • Hooijer, D.A. 1953 On dredged specimens of Anancus, Archdiskodon and Equus from the Scheldt Estuary, Netherlands.- Leidschse Geologische Mededelingen 17: 185-201.
  • Hooijer, D.A. 1984a A Pleistocene ass Equus asinus L. subsp. from the North Sea between Britain and The Netherlands.- Lutra 27: 193-202.
  • Hooijer, D.A. 1984b Mammuthus meridionalis (Nesti) and M. armeniacus (Falconer) from the North Sea.- Proceedings van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Series B 87 (3): 335-359.
  • Kolfschoten, T. van & Y. Vervoort-Kerkhoff 1999 The Pleistocene and Holocene mammalian assemblages from the Maasvlakte near Rotterdam (the Netherlands), with special reference to the Ovibovini Soergelia minor and Praeovibos cf. priscus. - in: Reumer, J.W.F. & J. de Vos (eds.) Elephants have a snorkel! Papers in honour of Paul Y. Sondaar. Deinsea 7: 369-382.
  • Kortenbout van der Sluijs, G. 1985 Botten uit de Oosterschelde.- Cranium 2 (1): 9-10.
  • Musil, R. 2001b Die Equiden-Reste aus dem Unterpleistozän von Untermaßfeld. In: R.-D. Kahlke (red.) Das Pleistozän von Untermassfeld bei Meiningen (Thüringen). - Römisch-Germanisches Zentralmuseum Monographien 40 (2): 557-588.
  • Nabiha, A. 2001 Equides Pleistocènes non caballins en Europe du Sud. Thesis.
  • Post, K., D. Mol, J. W.F. Reumer, J. de Vos & C. Laban 2001 Een zoogdierfauna met twee (?) mammoetsoorten uit het Bavelien van de Noordzeebodem tussen Engeland en Nederland. - Grondboor en Hamer 55 (6): 2- 22.
  • Raven, Th. 1934-1935 Neue Funde quartärer Säugetiere in den Niederlanden. I & II.- Proceedings van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam 37 (5): 302-308; 38 (3): 290-296.
  • Vervoort-Kerkhoff, Y. & T. van Kolfschoten 1988 Pleistocene and Holocene Mammalian Faunas from the Maasvlakte near Rotterdam (The Netherlands).- Medededelingen van de Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie 25 (1): 87-98.
  • Vos, J. de, D. Mol & J.W.F. Reumer 1998 Early Pleistocene mammalian remains from the Oosterschelde or Eastern Scheldt (Province of Zeeland, The Netherlands) .- in: Th. van Kolfschoten & P.L. Gibbard (eds) The Dawn of the Quaternary. Proceedings of the SEQS-EuroMam symposium 1996. Mededelingen Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO 60: 173-186.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen