ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Perissodactyla
Familie
Hippopotamidae
Geslacht
Hippopotamus
Soort
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758

Voorkomen

Nijlpaard.

Terwijl de andere twee groepen ‘dikhuiden', de olifanten en neushoorns, gedurende het hele Pleistoceen in ons land aanwezig waren, vinden we de nijlpaarden hier slechts uit twee perioden. Vondsten uit het Laat Pleistoceen worden over het algemeen geplaatst in Hippopotamus incognitus en rond de overgang van Vroeg naar Midden Pleistoceen leefden hier een grote vorm, die wordt aangeduid met H. antiquus. Het in tijd gescheiden voorkomen van een groot en een klein nijlpaard maakt het aantrekkelijk om ze als aparte soorten te onderscheiden. Meer en meer worden deze echter hooguit als ondersoorten gezien van de recente H. amphibius. Aangezien ook andere soorten in de loop van het Pleistoceen kleiner worden (o.a. de grottenleeuw), lijkt dit een logische keuze.

 

De Vroeg en Midden Pleistocene vondsten van nijlpaarden komen allemaal uit de Noordzee, hetzij als bijvangst van vissers, hetzij als opgespoten materiaal. Zo meldden Van Kolfschoten en Vervoort-Kerkhoff (1985) een bovenkaakshoektand en het voorste gedeelte van een M3 van de Maasvlakte. Deze worden geplaatst in de Maasvlaktefauna I (Van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1999). Mol (1994) meldde nog meer materiaal van de Maasvlakte, uit de collectie Van der Weg. Voor hem stond echter niet vast, dat deze resten van het Vroeg tot Midden Pleistocene nijlpaard afkomstig zouden zijn. Noordzeelocaties als Het Gat (Post et al., 2001) en het Deep Water Channel (Mol, 1993a, 1994) hebben een Vroeg/Midden Pleistocene fauna opgeleverd die vergelijkbaar is met de Maasvlakte fauna I. Ook in deze fauna is het nijlpaard vertegenwoordigd. De opgeviste vondsten bestaan onder andere uit een distaal uiteinde van een humerus, een proximaal uiteinde van een femur en een kies.

 

Ook van het Laat Pleistocene nijlpaard zijn niet veel fossielen gevonden. Bij de aanleg van het recreatiegebied 'De Rhederlaag' in uiterwaarden van de IJssel tussen Arnhem en Doesburg, werden een middenhandsbeen en middenvoetsbeen opgebaggerd (collectie Mol, nr 1394 en nr 1848; Mol, 1993a). Ook uit de zuigput 'de Haerst' bij Zwolle zijn Laat Pleistocene resten van het nijlpaard gevonden (van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1985; Terpstra, 1996; Van Uum, 2003). Hier wordt de soort vertegenwoordigd door een viertal kiezen. Bosscha Erdbrink (1996) beschreef een achterste gedeelte van een schedel uit de Rijn bij Loowaard nabij Arnhem. Het voorkomen van Laat Pleistocene nijlpaardfossielen in het oosten van ons land is geen toeval. Plaatselijk komen ze langs de IJssel Eemien-afzettingen voor op een geringe diepte, zodat ze in zuigputten aangesneden kunnen worden. Maar ook uit de monding van de Westerschelde bij Breskens is een schedelfragment opgevist (van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1985; Mol, 1994). Mol (1994) suggereerde dat -althans sommige- van de nijlpaardresten van de Maasvlakte mogelijk uit het laatste interstadiaal afkomstig zijn. Op het eerste gezicht lijkt dat onwaarschijnlijk, aangezien tijdens het Eemien het gebied rond Rotterdam onder water zou hebben gelegen. Maar Mol wees erop dat er ook resten van bosolifanten op de Maasvlakte gevonden zijn, een soort die ook gezien wordt als kenmerkend voor met name het Eemien. Hooijdonk en Schouten (2013) melden een kies van het Laat Pleistocene nijlpaard, door de tweede auteur gevonden op het strand van de Tweede Maasvlakte.

Bijzonderheden

Nijlpaardkies.

Omdat nijlpaarden tegenwoordig alleen nog voor in Afrika voorkomen, zou je kunnen denken dat dit warmteminnende dieren zijn. Faure (1985) toonde echter aan dat nijlpaarden niet altijd gebruikt kunnen worden als indicator voor een warm of subtropisch klimaat. Wel geven de nijlpaarden aan dat we te maken hebben met een overwegend vochtig klimaat.


De Vroeg Pleistocene nijlpaarden, die meestal met H. antiquus, maar soms ook met H. major worden aangeduid, waren iets groter dan de recente dieren. Vroeg Pleistocene nijlpaarden zijn al zeer lang bekend uit de vallei van de Arno in Toscane (Italië). De paleontologische musea van Florence en Montevarch hebben omvangrijke verzamelingen van dit dier. Zo staat er een bijna compleet skelet opgesteld van het fossiele nijlpaard in het museum van Florence. De belangrijkste vindplaats van Hippopotamus antiquus is echter Untermassfeld (Duitsland; Kahlke, 1987; Kierdorf & Kahlke, 2004). De fossiele zoogdierresten werden gevonden in fluviatiele afzettingen en zouden tijdens een grote overstroming bij elkaar gespoeld zijn. De fossielen zijn prachtig bewaard gebleven en uitstekend geconserveerd. Onder de 12.000 botten die hier zijn opgegraven, bevinden zich resten van ten minste twintig nijlpaarden. (Kierdorf & Kahlke, 2004). Opvallend is daarbij het grote aantal botten dat is aangetast. Ze vertonen met name aandoeningen als het gevolg van overbelasting, iets wat bij nijlpaarden met name voorkomt als ze lange tijd buiten het water verblijven. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn voor een lange perioden van droogte in de omgeving van Untermaßfeld.
Uit het Laat Pleistoceen is het nijlpaard vooral bekend uit Engeland en Wales. Daar zijn bijna honderd vindplaatsen waar resten van deze dieren gevonden kunnen worden (Stuart, 1982, 1988). Fossielen zijn zelfs gevonden bij de aanleg van een bankgebouw op Trafalgar Square in het hartje van Londen ligt (Sutcliffe, 1985). Nijlpaarden kwamen massaal voor in het stroomgebied van de rivier de Cam bij Barrington. In zand- en grindgroeven werden hier aan het begin van deze eeuw, toen er nog met de schop gegraven werd, zeer veel resten verzameld van een interglaciale zoogdierfauna. De fossiele beenderen uit het Eemien vonden hoofdzakelijk hun weg naar het Sedgewick Museum of Geology in Cambridge. Ze werden in een fraaie monografie beschreven door Reynolds (1922). In het museum staat een samengesteld skelet van het nijlpaard opgesteld. Faure (1984) definieerde H. incognitus aan de hand van het materiaal van Barrington. Volgens Petronio (1995) kunnen de kenmerken van het holotype van H. incognitus echter ook in H. amphibius gevonden worden. Daarmee is het dus geen goede soort.

 

Langs de Rijn, tussen de Duitse steden Ludwigshafen en Mainz, treffen we een groot aantal zand- en grindzuigerijen aan. Naast fossiele zoogdieren aangetroffen uit het Weichselien worden hier ook fauna-elementen gevonden uit het laatste interglaciaal, zoals damhert, ree, waterbuffel, wild zwijn en bosolifant. Het nijlpaard is ook een typisch element uit deze fauna. Van deze dieren zijn in dit deel van de Boven-Rijn vooral de typische gebitselementen gevonden.


Mazza (1991) beschreef een nieuwe nijlpaardsoort, Hippopotamus tiberinus, gebaseerd op skeletresten die gevonden zijn in de delta van de Tiber (Italië). H. tiberinus kwam vanaf het late Vroeg tot het Laat Pleistoceen voor en zou afstammen van H. antiquus en is iets kleiner dan deze soort. Volgens Mazza kwam zijn soort ook voor in het gebied van de Boven-Rijn in Duitsland. Petronio (1995) meende Hippopotamus tiberinus geen geldige soort is, maar meer een afgeleide van H. antiquus. De beschrijving van een derde, intermediaire soort tussen ‘H. antiquus' en ‘H. incognitus' kan gezien worden als een aanwijzing dat we hier te maken hebben met slechts een soort, die een aantal evolutionaire veranderingen doormaakt. Vandaar dat we hier alle fossiele nijlpaarden uit Europa onder de recente H. amphibius plaatsen.

Referenties

  • Bosscha Erdbrink, D.P. 1996 De vondst van de maand: Late determinatie: een schedelfragment van een nijlpaard.- Cranium 13 (1): 77-79.
  • Hooijdonk, K. van 2013 Eerste vondsten van het nijlpaard (Hippopotamus) van de Tweede Maasvlakte. Cranium 30-1: 13-17. 
  • Kahlke, R.D. 1987 Die unterpleistozänen Hippopotamus-Reste von Untermassfeld bei Meiningen (Bezirk Suhl, DDR). Ein Beitrag zur Forschungs-, Entwicklungs- und Verbreitungsgeschichte fossiler Hippopotamiden in Europa. Disserstatie, Universität Greifswald: 1-167.
  • Kierdorf, U. & R.-D. Kahlke 2004 Pathological findings on remains of Hippopotamus amphibius antiquus Desmarest, 1822 (Hipopotamidae, Mammalia) from the late Lower Pleistocene site of Untermaßfeld (Thuringia, Central Germany. - in: Maul, L.C. & R.-D. Kahlke (eds.) Conference Volume 18th International Senckenberg Conference/VI International Palaeontological Colloquium in Weimar. Late Neogene and Quaternary biodiversity and evolution: Regional developments and interregional correlations. Terra Nostra 2004/2: 190.
  • Kolfschoten, T. van & Y. Vervoort-Kerkhoff 1985 Nijlpaarden van Nederlandse bodem en uit de Noordzee.- Cranium 2 (2): 35-43.
  • Kolfschoten, T. van & Y. Vervoort-Kerkhoff 1999 The Pleistocene and Holocene mammalian assemblages from the Maasvlakte near Rotterdam (the Netherlands), with special reference to the Ovibovini Soergelia minor and Praeovibos cf. priscus. - in: Reumer, J.W.F. & J. de Vos (eds.) Elephants have a snorkel! Papers in honour of Paul Y. Sondaar. Deinsea 7: 369-382.
  • Mazza, P. 1991 Interrelations between Pleistocene hippopotami of Europe and Africa.- Bollettino della Società Paleontologica Italiana 30 (2): 153-186.
  • Mol, D. 1993a Nijlpaarden dobberden in de IJssel.- Grondboor en Hamer 47 (3): 73-79.
  • Mol, D. 1994 Nog meer nijlpaarden uit Nederlandse bodem.- Grondboor en Hamer 48 (1): 7-8.
  • Petronio, C. 1995 Note on the taxonomy of Pleistocene Hippopotamuses.- Ibex, Journal of Mountain Ecology 3: 53-55.
  • Post, K., D. Mol, J. W.F. Reumer, J. de Vos & C. Laban 2001 Een zoogdierfauna met twee (?) mammoetsoorten uit het Bavelien van de Noordzeebodem tussen Engeland en Nederland. - Grondboor en Hamer 55 (6): 2- 22.
  • Stuart, A.J. 1982 Pleistocene vertebrates in the British Isles. - Longman, London: 1-212.
  • Stuart, A.J. 1988 Life in the Ice Age. - Shire Archaeology: 1-64. Aylesburry, UK.
  • Sutcliffe, A.J. 1985 On the tracks of ice age mammals. - British Museum (Natural History), London: 1-224.
  • Terpstra, B. 1996 Een kies van een nijlpaard.- Cranium 13 (1): 6.
  • Uum, R. van 2003 Zandwinning ‘Haerst' bij Zwolle, een vreemde eend in het rivierengebied. - Grondboor en Hamer 57 (6): 101-112.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen