Geologie van Nederland
is een initiatief van

Zeekleiafzettingen

Zeekleiafzettingen langs de Nederlandse kust.

Het zeekleilandschap is een van de meest kenmerkende landschappen van de Nederlandse kust. Het landschap is jong, dynamisch en de vorming ervan gaat nog steeds door. Bij vloed, wanneer de zee via zeegaten en wadgeulen het land binnenstroomt, komen zand- en kleideeltjes mee. Bij vloed neemt de stroomsnelheid van het water af en kunnen de kleideeltjes in het water bezinken. Dit proces vindt twee keer per dag plaats, jaar in jaar uit, waardoor zich tussen de wadgeulen zandplaten ontwikkelen. Dichter bij de kust, tussen de plantjes die daar groeien, bleven de fijne kleideeltjes hangen.

De plantjes zorgden ervoor dat de woeling van het water minder werd en de kleine kleideeltjes de mogelijkheid kregen te bezinken. De kleideeltjes stapelden zich op en zo werd een dikke laag zeeklei op de kwelder afgezet. Zeekleiafzettingen zijn in alle laaggelegen delen van Nederland, langs de gehele kust te vinden; daar is dus ooit zee geweest. De kleilaag die vanaf het begin van het Holoceen tot zo'n 5000 jaar geleden is afgezet, wordt oude zeeklei genoemd. Na deze periode trok de zee zich terug en kon er veen op de kleilaag worden gevormd. Kort daarna werd de zee weer actiever en overstroomde het land weer geregeld tijdens vloed: een nieuwe laag klei, jonge zeeklei, werd afgezet op het veen. In de huidige zeegaten, de Zeeuwse delta en het Waddengebied, vindt de afzetting van klei nog steeds plaats.

Het onderscheid in jonge en oude zeeklei zoals die hier is beschreven klopt eigenlijk niet helemaal. Doordat de lagen klei en veen niet overal gelijk zijn (soms zijn er meerdere lagen klei onder het veen, of is er helemaal geen veenafzetting), is het niet helemaal juist om de kleilagen zo te verdelen. Geologen hebben daarom geprobeerd de afzonderlijke kleilagen onder te verdelen op basis van ouderdom, maar ook dit bleek niet eenvoudig. Daarom wordt de verdeling van jonge en oude zeeklei ook nu nog wel gebruikt. Ook is er een lithologisch verschil: oude zeeklei is vet, terwijl jonge zeeklei grover en schelprijker is, omdat deze is afgezet in een dynamischer milieu.

Hoe ziet zeeklei eruit?

Klei bestaat voornamelijk uit lutum, gronddeeltjes kleiner dan 2 micrometer. Pas bij een percentage van 15% of hoger aan lutum spreekt men van klei. Wanneer klei een hoog percentage lutum bevat wordt er gesproken van zware klei; bij weinig lutum spreken we van lichte klei. Klei bestaat uit kleimineralen zoals illiet en smectiet. Kleimineralen onstaan door chemische verwering van gesteente. Kleimineralen zijn min of meer afgeplat, waardoor ze in natte toestand goed op elkaar 'plakken': het water werkt daarbij als verbinding. Dit plakken is de reden dat klei zo stevig is en goed kneedbaar. Tussen de kleikorrels is echter zeer weinig ruimte beschikbaar waar water tussen kan kruipen, vandaar dat klei slecht waterdoorlatend is. Door deze eigenschap kunnen kleilagen als 'dak' dienen voor grondwater. Doordat een kleilaag slecht waterdoorlatend is kan het grondwater niet worden vervuild met bijvoorbeeld zuur regenwater en is het geschikt als drinkwater.

 

Zeeklei is zeer vruchtbaar, omdat het mineralen bevat die door planten worden gebruikt als voedingsstoffen. Hoewel zeeklei minder organische stoffen bevat dan rivierklei, is het vruchtbaar door het grote aandeel kalk, afkomstig van schelpen van weekdieren. Zeeklei heeft meestal een blauwgrijze kleur. De bovenkant van de oude zeekleiafzetting ligt zo'n vier meter onder NAP. De bovenkant van de jonge zeekleiafzetting ligt hoger, tussen een meter onder tot een meter boven NAP.

Hoe zijn zeekleiafzettingen ontstaan?

In het begin van het Holoceen, 11.800 jaar geleden, smolten de landijskappen en begon de zeespiegel te stijgen. Grote delen van het laaggelegen land langs de Nederlandse kust liepen onder water. Er ontstond een waddengebied met getijdenwerking. Bij vloed werden er door de zee zand- en kleideeltjes aangevoerd. Bij de kentering van het tij werd de zee rustiger. De zand- en kleideeltjes konden zo bezinken. Zo ontstonden er zandplaten, ook wel wadden genoemd. Verder landinwaarts werd zanderige zeeklei afgezet en werden de wadden hoger. Omdat dit proces dag in dag uit, jaar na jaar door ging, stapelde de zeeklei zich overal in het waddengebied op tot meters dikke lagen.

 

Zo'n 5000 jaar geleden nam de zeespiegelstijging af. De zee trok zich terug (regressie) en de strandwallen sloten in Holland. Elders bleef de transgressie doorgaan. Er ontstond een soort lagune die van de zee was afgesloten. Door inloop van rivierwater verzoette het water in de waddengebieden en in de nu ontstane moerassen ging veen groeien. De zeespiegel bleef stijgen en onder invloed van stormvloeden braken de strandwallen door en kon de zee het land weer binnenstromen. Achter de strandwallen ontstonden opnieuw waddengebieden, maar nu van beperkte omvang. Doordat de zee het land overspoelde, werd er plaatselijk op de veenlaag weer een nieuwe laag zeeklei afgezet, de jonge zeeklei. Dit gebeurde voornamelijk in Noord- en Zuidwest-Nederland. De duinenrij in Centraal-West-Nederland beschermde het achterland goed, zodat het aantal doorbraken hier beperkt bleef.

Waar in Nederland is zeeklei te vinden?

Zeeklei langs de kust van Terschelling.

We vinden zeeklei overal waar ons land beneden de zeespiegel ligt, van Zeeland in het zuidwesten tot Groningen in het noorden. Het gebied waar zeeklei te vinden is wordt ook wel het zeekleilandschap genoemd. Het zeekleilandschap is grofweg in drie gebieden op te delen. Twee van de zeekleilandschappen, de Waddenzee en het Zeeuwse deltagebied hebben nog steeds te maken met de getijdewisselingen van de zee. Het landschap van het centrale zeekleigebied, Noord- en Zuid-Holland, wordt gedomineerd door droogmakerijen. Een droogmakerij is een polder die oorspronkelijk een meer of ander groot open water was. Door het droogmalen kwam de zeekleiafzetting weer naar boven. De vruchtbare zeeklei was een ideale ondergrond voor de landbouw. Zeeklei vermengd met zand is zeer geschikt voor bloembollenteelt en deze vorm van akkerbouw wordt dan ook veel beoefend rond Haarlem, in Zuid- en in Noord-Holland.

Een uitgelicht voorbeeld: terpen

De kerk van Hogebeintum is gebouwd op een terp. De terp is al sinds 600 voor Christus bewoond.

Zo'n 600 jaar voor Christus begonnen mensen kwelderwallen op te hogen en te verstevigen om erop te kunnen wonen. Zo ontstonden de terpen, die bescherming boden tegen de zee. De vruchtbare zeeklei rondom deze terpen was een goede bodem voor akkerbouw. Veel terpen zijn in de 19e eeuw afgegraven om de vruchtbare grond te exporteren naar de zandgebieden (bijvoorbeeld Drente).  Er zijn nog terpen te vinden in het Noord-Nederlandse landschap. De hoogste terp in Nederland is Hogebeintum in Friesland en ligt 8,80 meter boven NAP. Door zetting en ook wel door bodemdaling is de terp in de loop van de tijd ingezakt (ingeklonken). Vroeger moet de terp nog hoger zijn geweest. Bovenop de terp van Hogebeintum staat een typisch Fries kerkje. Onderaan de terp is een bezoekerscentrum.

 

- Mieke Kokshoorn, Naturalis

Meer informatie

»

Berendsen, H.J.A. 2004. Landschappelijk Nederland. - Van Gorcum & Comp, Assen.

»

Berendsen, H.J.A. 2004. De vorming van het land. - Van Gorcum & Comp, Assen.

»

Buise, M. & G. Sponselee 1996. Saeftinghe, verdronken land. - Duerinck, Kloosterzande.

»

Mulder, E.F.J. et.al. 2003. De ondergrond van Nederland. - Peeters, Herent, België.

»

Terlingen, M. et. al. Wereld in werking, basisboek bovenbouw havo/vwo. - Malmberg, Den Bosch.

Auteurs

  • Mieke Kokshoorn

Meer afzettingen en delfstoffen